
Curriculum vitae
Mark Maria Frans (Mark) Eyskens
Geboren: 29 april 1933, Leuven
Partijen: Christelijke Volkspartij (CVP), sinds 2001 Christen-Democratisch en Vlaams (CD&V)
- 1953 Baccalaureaat Wijsbegeerte
- 1956 Promotie in de rechten, Katholieke Universiteit Leuven (KUL)
- 1957 Master economie, Columbia University New York
- 1961 Assistent faculteit Economische en Toegepaste Wetenschappen KUL
- 1962 Promotie in de economische wetenschappen, KUL
- Proefschrift: De rationalisatie van het gedrag van de consument. Economische wetenschap en menselijk handelen (Uystpruyst 1962).
- 1962-heden KUL
- 1962-1967 Docent faculteit Economische en Toegepaste Wetenschappen KUL
- 1967-1976 Hoogleraar, belast met de leergangen algemene economie, micro-economie en publieke financiën
- 1972-1976 Commissaris-generaal en voorzitter raad van bestuur van de Katholieke Universiteit Leuven – Université catholique de Louvain (UCL)
- 1976-heden Buitengewoon hoogleraar
- 1962-1965 Adviseur minister van Financiën André Dequae
- 1976-1979 Staatssecretaris voor Streekeconomie, Ruimtelijke Ordening en Huisvesting
- 1977-1979 Staatssecretaris van Begroting
- 1979-1980 Minister van Ontwikkelingssamenwerking
- 1980-1981 Minister van Financiën
- 1980-1995 Lid Vlaamse Raad
- 1981-1981 Premier van België
- 1981-1985 Minister van Economische Zaken
- 1989-1992 Minister van Buitenlandse Zaken
- 1992-2003 Lid Raad van Europa
- 1992-2003 Lid Vergadering van de West-Europese Unie
- 1998 – heden Minister van Staat
Persoonlijke website
Publicaties
(selectie)
- Buitenlandse Zaken en de Oost-West-kentering 1989-1992 (Lannoo 1992).
- Het hijgen van de geschiedenis (Lannoo 2003).
- Mijn levens. Een reis in de tijd (Lannoo 2008).
Over Mark Eyskens
- Aloïs van de Voorde, Mark Eyskens. Een biografie. Politicus-professor tussen woord en daad (Lannoo 2003).
Metadata
- Datum interviews: 7 oktober 2021 en 13 januari 2022
- Locaties: Leuven en videogesprek (Zoom)
- Interviewers: Wouter Wolfs en Bart Stol
- Duur interviews: 01.21.48 uur en 01.59.13 uur
- Opname: niet beschikbaar
- Commentaar geïnterviewde: verwerkt
- Publicatie interviews: 7 december 2022
Mark Eyskens is een Belgisch econoom en oud-politicus van christendemocratische huize. Hij was onder meer premier van België (1981) en minister van Ontwikkelingssamenwerking (1979-1980), Financiën (1980-1981), Economische Zaken (1981-1985) en Buitenlandse Zaken (1989-1992).
Als minister van Buitenlandse Zaken was hij direct betrokken bij de onderhandelingen over het Verdrag van Maastricht (1990-1991), meer in het bijzonder over de oprichting van een Europese Politieke Unie.
Van 1992 tot 2003 was Eyskens lid van de Raad van Europa en de Vergadering van de West-Europese Unie. Verder was hij onder meer co-rapporteur van het Belgisch Parlement over de intergouvernementele conferentie die leidde tot het Verdrag van Amsterdam (1997). In 1998 werd Eyskens benoemd tot minister van Staat. Hij is een productief schrijven en mengt zich nog regelmatig in het actuele debat over Europese en andere kwesties.
Interviews:
Europa: het alaam van een kleine elite
Toen Mark Eyskens in 1989 minister van Buitenlandse Zaken werd, volgden de wereldgebeurtenissen elkaar in recordtijd op. Het IJzeren Gordijn zakte ineen, West- en Oost-Duitsland verenigden zich tot een groot nieuw Duitsland, en niet veel later implodeerde de Sovjet-Unie. De grote vraag luidde hoe het verder moest met de Europese integratie. Eyskens draalde niet. Met hulp van enkele gelijkgestemden in de Belgische regering ontwikkelde hij een blauwdruk voor de politieke toekomst van de Europese Gemeenschap. ‘Wat ons verenigde was toch een vorm van idealisme.’
Wouter Wolfs en Bart Stol
‘Ik ben minister van Buitenlandse Zaken geworden in 1989, in de maand april. Op een moment dat historische gebeurtenissen eigenlijk dagelijkse kost waren. Elke dag beleefden wij iets sensationeels. Bij het begin van mijn mandaat hadden we af te rekenen met de bloedige incidenten in China op het Tiananmenplein, de revolte van de studenten en de manier waarop die de kop is ingedrukt door de communistische leiders. Dan de val van de Muur van Berlijn, op 9 november.
‘De kantelpunten in de geschiedenis – vooral van Europa – op dat moment waren zo talrijk dat je nauwelijks de tijd had om te bevatten wat er allemaal gebeurde. Het was fysisch uitermate vermoeiend, want je moest van de ene vergadering naar de andere snellen. Ik heb daar later een boek over geschreven onder de titel Het hijgen van de geschiedenis: we waren allemaal buiten adem.1’Mark Eyskens, Het hijgen van de geschiedenis (Lannoo 2003).
U en uw collega’s stonden destijds voor monumentale keuzes, vergelijkbaar met die van Konrad Adenauer, Jean Monnet en Robert Schuman in de late jaren veertig. Tijdens de Europese Raad van Straatsburg op 8 en 9 december 1989 zetten jullie de eerste concrete stap naar een nieuw Europa met de beruchte deal: hereniging van West- en Oost-Duitsland in ruil voor de versnelde invoering van een Europese eenheidsmunt. U zat op de eerste rij. Hoe ervaarde u die cruciale top?
‘Ons objectief was om het laatste litteken van de Tweede Wereldoorlog – het IJzeren Gordijn en de muur van Berlijn – definitief uit te wissen en te komen tot een wedersamenstelling van Duitsland, wat voor Europa een bijkomende motor zou geworden zijn. Maar natuurlijk een motor die niet gek mocht beginnen te draaien. Ik voelde onmiddellijk aan bij de grotere Europese landen, met name de Fransen en de Britten – Mitterrand en Thatcher – dat zij toch het principe van de Duitse eenmaking niet durfden te bestrijden. Ze vonden wel dat het grote Duitsland – dat meteen dé grootste mogendheid binnen Europa zou worden – ook moest worden, ik zal niet zeggen geketend, maar binnen bepaalde bakens geplaatst, zodat het niet de spuigaten zou uitlopen.
‘En dan is het idee opnieuw op tafel gelegd van een monetaire unie. Het was geen nieuw idee. Als econoom had ik daar reeds aan de universiteit kennis van genomen. Het idee van een monetaire unie is uitgewerkt, theoretisch, door de Nobelprijswinnaar economie Robert Mundell. En het is natuurlijk evident dat wanneer je de handel vrijmaakt – vrijhandel en alle hinderpalen aan de grenzen opheft – er uiteindelijk nog één hinderpaal overblijft: de eigen nationale munten. Want als die schommelen, op en neer, dan krijg je effecten van revaluatie en devaluatie en die verstoren natuurlijk de concurrentie en de vrijhandel.
‘We hadden daar een mouw aan gepast tijdens een overgangsfase met de fameuze slang: de schommelingsmarge met de ECU als rekeneenheid, maar dat werkte eigenlijk tamelijk slecht. Als minister van Financiën heb ik vier of vijf keer zo’n onderhandeling moeten meemaken over een al dan niet revaluatie van de Duitse mark, de sterkste munt. En wat dan met de andere munten? Er ontstonden distorsies en spanningen op de wisselmarkten met nare gevolgen voor de economie. Dus we moesten daarvan af. Jacques Delors, op dat moment voorzitter van de Europese Commissie, was een overtuigd voorstander van een monetaire unie en de kleine landen in Europa ook.
‘En dan kwamen we bijeen in Straatsburg, na heel wat voorbereidend werk natuurlijk en allerlei contacten. We waren toen maar met twaalf lidstaten. De medewerkers hadden reeds een soort eindtekst klaargemaakt om te publiceren. Daarin stond dat alle landen van Europa met alle middelen – diplomatieke, economische, politieke – zouden ijveren voor een vereniging of the German speaking countries. Toen schrokken wij allemaal, met name mevrouw Thatcher. Ook Lubbers. Hij zei: wat betekent dat, zeg. Wat is dat! Dat doet mij herinneren aan de toestand van voor de oorlog. Een zekere Adolf Hitler sprak die taal ook.
‘Toen sprak Helmut Kohl de nadien historisch geworden woorden: ik zal mijn hele leven blijven ijveren voor een Europees Duitsland en mij blijven verzetten tegen een Duits Europa.
‘Stilte.
‘Toen ik thuiskwam ben ik toch even gaan snuisteren in de encyclopedieën – destijds was er nog geen internet. Het bleek dat die zin niet origineel van Helmut Kohl was, maar van Thomas Mann.’
Hoe keek u aan tegen de hereniging van Duitsland? Wat waren uw politieke afwegingen en consideraties op dat moment?
‘Voor mij was dat in elk geval onvermijdelijk. Ook als wij zouden hebben gedacht dat het niet noodzakelijk was, zou het er toch komen. De krachten die in beweging waren gekomen, waren van die aard dat je dat volk niet kon blijven splitsen en verdelen over twee staten. De manier waarop was natuurlijk de grote politieke hamvraag, waarbij we uiteraard moesten zorgen dat we de Sovjets niet te zeer op hun tenen trapten. Het was dus een heel delicaat manoeuvre.
‘Mitterrand was voorzitter van die vergadering en een hele verstandige man, een sluwe vos. Na dat incident over die tekst van het perscommuniqué zei Mitterrand: ik stel voor dat ik mij even terugtrek met mijn vriend Helmut Kohl.
‘Zij waren steeds omringd door meestal charmante vertaalsters, want Mitterrand sprak geen woord Engels noch Duits en Kohl sprak geen woord Frans. Zij zijn in een nabijgelegen salon gaan zitten en wij kregen een drankje geserveerd en babbelden onder mekaar en na een half uur kwamen beide heren terug uit het salon.
‘Mitterrand was een kleine man; Kohl een reusachtige kerel, heel breed, een soort wandelend Himalaya. Maar Mitterrand had iets van een Romeinse keizer zoals we ons die voorstellen. Hij liep niet, hij stapte niet, hij schreed. En hij toonde dan zijn profiel, dat hele bijzondere profiel: hij had een hele lange en scherpe puntige neus zoals op de beelden van de Romeinse keizers meestal voorgesteld, en hij sprak ook heel plechtig. Toen zij terug binnenkwamen en gezeten waren, zei Mitterrand: Chers collègues, je vous propose un compromis historique.
‘En dan las hij een papiertje af, met een tekst die hij zelf had geschreven: wij, de twaalf lidstaten, gaan met alle middelen – economisch, politiek, diplomatiek, enzovoorts – ijveren voor de vereniging van beide Duitslanden: de Bondsrepubliek en de DDR.
‘Die namen stonden duidelijk in de tekst en er was dus geen dubbelzinnigheid meer mogelijk. Toen weer een moment van stilte. En dan nam Kohl het woord, aarzelend en snikkend; het was een moment van heel diepe emotie. Kohl zei: collega’s, wat ik hier beleef, dat is de droom van mijn leven die hier verwezenlijkt wordt, een droom waar ik zelf nooit in heb geloofd en dit wordt nu mogelijk. Hoe kan ik u danken?
‘Wij werden er allemaal stil van. Mitterrand was de eerste die weer nuchter en realistisch werd, en zei: dank u wel, Helmut, voor uw loyaliteit en ik neem aan dat u hierop zult repliceren.
‘En dan zei Kohl: ja, inderdaad. Ik dank u ten zeerste en ik wil ook een geste doen. Ik weet dat de meesten onder u een groot belang hechten aan de uitbouw van de monetaire unie. Welnu, ik ben bereid daaraan mee te werken. Dat is voor Duitsland niet zo makkelijk want dan moeten we een einde maken aan onze geliefde Duitse mark, een van de sterkste munten van de wereld. Dan moet de Duitse Bundesbank ondergeschikt worden aan een op te richten Europese centrale bank. Maar ik wil dat doen. En ik stel voor dat wij beginnen aan de voorbereiding van een conferentie en onderhandelingen, die dan moet leiden tot een nieuw Europees verdrag waarin ook rekening wordt gehouden met de consequenties van de politieke eenmaking van beide Duitslanden, en eventueel ook de uitbreiding van Europa tot de landen van Oost-Europa.
‘Dat was de conclusie. Die was natuurlijk revolutionair. Dan zijn we begonnen aan de onderhandelingen over het verdrag van Maastricht, en dat heeft twee jaar geduurd.’
Was u werkelijk verrast toen Kohl en Mitterrand terugkwamen uit hun tête-à-tête? Of zat de uitkomst er eigenlijk al in? Was de deal al min of meer afgetast of voorbereid?
‘Veel landen waren al sedert lang voorstander van de monetaire unie en zagen de mogelijkheid om dit nu te realiseren, natuurlijk. Daar was wel aan gedacht, maar op een wat theoretisch niveau.
‘Het scenario was niet op voorhand doorgesproken. De medewerkers, de diplomaten, enzovoorts hadden aan dit soort compromissen gedacht. Maar het moest politiek worden aanvaard door de topleiders. Men wist niet op voorhand hoe Kohl en Mitterrand en ook Thatcher zouden reageren. En dus is het daar wel gekanteld in de richting van een consensus, jazeker.’
Hoe reageerde Thatcher op de deal van Kohl en Mitterrand tijdens de vergadering? Gaf zij een repliek of bleef het stil?
‘Mevrouw Thatcher heeft zich helemaal niet verzet tegen het voorstel om een monetaire unie op te richten, omdat zij daarin een middel zag om het verenigde Duitsland te breidelen; net zoals Mitterrand. Maar het is evident dat mevrouw Thatcher ook reeds op dat ogenblik besloten had dat Groot-Brittannië van deze monetaire unie zelf nooit lid zou worden.’

U schatte in dat de Duitse eenwording niet tegen te houden was. In hoeverre werd uw mening gedeeld binnen de Belgische politieke en diplomatieke elite?
‘Aanvankelijk was daarover eigenlijk unanimiteit, zeker binnen de Belgische regering en de toenmalige politieke meerderheid. De meningsverschillen zijn nadien ontstaan toen we dat in concreto moesten invullen met de vraag: moet dat verenigde Duitsland lid worden van de Europese Unie, toen nog de Europese Gemeenschap? Daar was nogal grote consensus over.
‘Dan kwam de tweede vraag: moet dat verenigde Duitsland ook lid worden van de NAVO? Want dat was een Amerikaanse eis. Bij al die onderhandelingen zaten natuurlijk ook de Amerikanen rond de tafel met een groot gewicht.
‘Er is met de Amerikaanse regering over dit punt wel een moment van verdeeldheid geweest, dat een aantal weken heeft geduurd. In de Belgische regering zaten ook de socialisten en die waren heel kritisch tegenover die Amerikaanse eis, want Gorbatsjov had aangekondigd dat het Warschaupact zou worden ontmanteld. En op hetzelfde moment eisten de Amerikanen dat het verenigd Duitsland lid zou worden van de NAVO.
‘Gorbatsjov zei ons: Dat krijg ik nooit door het politburo. Ik doe mijn best in het politburo om aanvaard te krijgen dat het verenigd Duitsland lid wordt van de Europese Gemeenschap, maar daarbovenop nog eens lid van de NAVO, met een NAVO-basis door de Amerikanen uitgebouwd in Hongarije, in Polen op de Oder-Neisselinie gericht tegen de Sovjet-Unie, dat krijg ik in mijn land nooit verkocht.
‘Impasse. Dat heeft een hele tijd geduurd.
‘Vader Bush (president George H.W. Bush, red.) was een zeer verstandige man, een handig man ook en die liet ons verstaan: Europeanen bemoeit u zich daar niet mee, ik ga dat regelen met Michail Gorbatsjov.
‘Beide heren zijn samengekomen in Malta op een groot Amerikaans slagschip. Over die gesprekken is niet zo veel uitgelekt. Maar men heeft natuurlijk een aantal veronderstellingen gemaakt. Het blijkt wel dat Bush op een zeer handige manier Gorbatsjov heeft aangepakt. Gorbatsjov was toen reeds in eigen land zeer onpopulair. De invoering van glasnost en perestrojka had grote wanorde gesticht, ook economisch. De rush voor privatisering met het ontstaan van de oligarchen en een schandalige maffia, die nog steeds bestaat trouwens. Grote werkloosheid, economisch onheil, het afbrokkelen van het imperium, de twaalf republieken van de Sovjet-Unie die onafhankelijkheid eisten, enzovoorts.
‘Bush zei tegen Gorbatsjov: Michail, u weet toch dat u in eigen land zeer onpopulair bent geworden. Onze inlichtingendiensten volgen dat op de voet. Over twee jaar zijn het in uw land presidentsverkiezingen. Ik neem aan dat u opnieuw kandidaat bent. Maar de kans dat u opnieuw verkozen wordt, is uitermate klein.
‘Dan heeft Gorbatsjov geantwoord, naar mij is verteld: U hebt gelijk. Ik ben zeer onpopulair en de kans dat ik opnieuw president word, is klein. Maar ik ben een democraat geworden, meneer de president, en ik onderwerp mij aan de kiezers.
‘Ja, maar, zei Bush: U mag u zo niet laten doen. Ook in een democratie moet u strijden. U moet weerstand bieden, u moet initiatief nemen.
‘Ja, zei Gorbatsjov: maar wat kan ik doen? Nou, zei Bush, ik zal u helpen. Ik zorg ervoor dat uw economie weer gaat bloeien. Ik zal bekomen van de olieproducerende landen – al die sjeiks en die sultans daar – rond de Perzische golf, dat ze die olieprijzen verhogen. Ik doe een paar telefoontjes, zei Bush, en dan gaat die olieprijs in de hoogte, en vermits jullie Russische gasprijs gekoppeld is aan die olieprijzen, stijgen de gasprijzen ook en dan gaat dat financiële manna uit de hemel vallen. Dan ga je weer beschikken over grote financiële middelen, dan kun je investeren, dan gaat die werkloosheid dalen, dan ontstaat er welvaart en je wordt opnieuw populair.
‘Ah, zei Gorbatsjov, heel interessant idee. Maar dat is niet voldoende, vriend Bush. U moet dan ook beloven dat bijvoorbeeld de Baltische staten en de andere republieken die zich losmaken van de Sovjet-Unie, geen lid worden, noch van de Europese Gemeenschap, noch van de NAVO.
‘Ja natuurlijk, zei Bush, die landen hebben inderdaad geen enkele strategische waarde, die worden zeker geen lid van de NAVO.
‘Ok, zei Gorbatsjov, ik noteer het allemaal, ik ga dat voorleggen aan mijn politburo.
‘Twee weken later kregen we het seintje dat de Russen akkoord gingen met de toetreding van het verenigde Duitsland tot de NAVO. Prachtig. Wat gebeurde er? Een maand, twee maanden later stegen de olieprijzen niet. De derde maand begonnen ze te zakken, de vierde maand nog meer en nadien kalfden ze helemaal af. Dus Gorbatsjov voelde zich volkomen in de luren gelegd en bedrogen. En hij verloor in zijn eigen politburo elk prestige, elk gezag. Men beschouwde hem als een naïeveling, en dat is het begin geweest van het einde voor hem.’
Het Amerikaanse optreden sloeg wellicht ook de discussie binnen de Belgische regering plat? In hoeverre was er binnen de regering nog discussie over de gang van zaken? Misschien gevoed door contacten met Russische diplomaten – als die er waren?
‘Er waren contacten. Ik had ook persoonlijk een zeer goede relatie met de Russische ambassadeur, Nikolai Afanassievski. Die kwam geregeld bij mij. Ik vertelde hem ook wat ik hem mocht vertellen: dat wij alle kans wilden geven aan Gorbatsjov om te slagen in zijn beleid. Bovendien was er afgesproken dat indien Duitsland lid zou worden van de NAVO, de Sovjet-Unie uiteraard geen lid zou worden, maar dat er een soort diplomatieke relatie zou ontstaan tussen de Sovjet-Unie en de NAVO: dat af en toe een Russische ambassadeur naar de NAVO mocht komen voor een gesprek.
‘Er werd dus een band gelegd tussen de Sovjet-Unie zonder het Pact van Warschau – want dat werd afgebroken – en de NAVO. Dat was een geste die zeer werd gewaardeerd. En dat verzet van de socialisten bij ons in de regering tegen de eis van de Amerikanen is dan ook gaan liggen. Finaal was er een consensus.’
In welke mate heeft u uw beleid gebaseerd op dat van uw voorganger Leo Tindemans, minister van Buitenlandse Betrekkingen van december 1981 tot juni 1989?
‘Tindemans heeft zich niet zozeer beziggehouden met de relaties met de Sovjet-Unie.
‘Ik heb meer inspiratie gehaald uit de besluiten van Helsinki. Dat was nog ten tijde van minister Pierre Harmel. Zijn beleid was eigenlijk een beetje het ei van Columbus. Heel eenvoudig, maar het kwam op het juiste moment. Het was de Romeinse, Latijnse slogan: als je vrede wilt, bereid dan de oorlog voor: Si vis pacem, para bellum. Het was bijgevolg bewapenen, sterk zijn, maar toch praten. In die tijd, 1975, was Brezjnev nog de president in de Sovjet-Unie en dat heeft dan geleid tot die zogenaamde vreedzame co-existentie.’
Was Europese integratie een belangrijk thema binnen de regering-Martens VIII?
‘Uiteraard. Premier Martens heeft toen een ministercomité ingericht dat eigenlijk niet bestond, een ministercomité voor buitenlandse aangelegenheden. We hadden andere ministercomités, maar voor buitenlandse aangelegenheden bestond er geen.
‘In dat comité kwamen wij ten minste één keer per week samen met de geïnteresseerde ministers – de vicepremiers, de minister van Financiën, de minister van Economie – om te praten over wat er gebeurde op internationaal vlak, waarbij dan telkens natuurlijk het Europese hoofdstuk heel belangrijk was.
‘Wij hadden toen een kabinet met hoofdzakelijk christendemocraten en socialisten, en soms was er wel een meningsverschil. De socialisten hadden meer de neiging om wat begrip op te brengen voor de houding van bijvoorbeeld Gorbatsjov, die bekeerd was tot de democratie, terwijl de christendemocraten meer het Amerikaanse standpunt onderstreepten. Maar het is nooit gekomen tot een echt conflict.
‘Behalve in de eerste Iraakse oorlog, toen Irak Koeweit was binnengevallen. Dan is er nog een bemiddelingspoging geweest van Gorbatsjov. En wij vonden dat maar een slag in het water. Gewoon een publicitaire stunt. Maar de socialistische collega’s in het kabinet vonden dat we toch wel Gorbatsjov moesten steunen, België was toen toevallig ook lid van de Veiligheidsraad.
‘Maar ja, ik heb dan onze ambassadeur toch niet de instructie gegeven om het Russische standpunt te gaan verdedigen. We hadden wel begrip voor de hele moeilijke situatie. Al bij al is het vlot verlopen binnen het kabinet-Martens. We hebben daar eigenlijk nooit echt over gekibbeld.’
Hoe was uw verhouding met Martens als het ging over het Europabeleid?
‘Die was zeer goed. Maar Martens concentreerde zich reeds vooral op de uitbouw van de christendemocratie binnen Europa. Hij zag het bij voorkeur vanuit die gezichtshoek. Hij is later, toen hij geen premier meer was, ook de voorzitter geworden van de Europese Volkspartij (EVP) gedurende lange tijd en heeft daar geijverd voor het uitbreiden van de EVP door alle mogelijke min of meer christendemocratische partijen van Oost-Europa te verzamelen onder de hoofding EVP. Dat was zijn project.
‘Ik had in de eerste plaats veel belangstelling voor het ontstaan van een nieuwe relatie tussen het Westen en Oosten, dus het beëindigen van de Koude Oorlog; en vervolgens voor de toekomst van Europa.
‘Ik was niet zomaar meteen voorstander van een uitbreiding tot vijfentwintig of dertig lidstaten. Toen ben ik het Saturnus-model gaan verdedigen: we behouden de kern (van EG-landen, red.) steeds meer kernachtig, ook via de monetaire unie. Maar rond die kern, zoals de planeet Saturnus, laten we ringen wentelen van satellietlanden die dus een soort integratie organiseren als een work in progress. We geven ze de tijd om zich aan te passen en als ze dat willen dan kunnen ze ook toetreden tot de kern. Als ze dit niet willen, dan blijven ze geassocieerd.
‘Zo’n superformule – die al voor een deel bestaat – wordt onvoldoende onderstreept. Niet alle lidstaten zijn lid van de monetaire unie, niet alle lidstaten zijn lid van de Schengenakkoorden, enzovoorts. Een Europa met verschillende snelheden kan wel, maar als dat zeer verreikend wordt en het gaat over grote bevoegdheden, dan krijg je problemen in het Europees Parlement. Daar zitten allemaal Europese parlementairen van al die lidstaten en sommigen hebben andere bevoegdheden dan anderen. Dus er zijn wel organisatorische moeilijkheden die daarmee gepaard gaan…
‘Maar ik blijf nog altijd voorstander van die formule. Als ik nu de standpunten zie die ingenomen worden door Polen en Hongarije in bepaalde dossiers, dan zeg ik: die moeten de kern verlaten. Trouwens, de Franse president Emmanuel Macron heeft in 2022 met zijn voorstel om rond de Europese Unie een lossere politieke unie (de Europese Politieke Gemeenschap, red.) te creëren, zonder het wellicht te beseffen het idee van een Saturnusmodel geactualiseerd.’
Mogen we concluderen dat een kleine groep specialisten het Belgisch Europabeleid bepaalde en dat dit getolereerd werd binnen het Belgisch politieke spectrum?
‘Dat is eigenlijk altijd zo geweest, van onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog. Het Europese ideaal en dus ook de Europese politiek behoorden tot het gedachtegoed en de instrumentendoos, het alaam, van een relatief beperkte elite; dat is de waarheid.
‘De meeste politici waren bezig met problemen van binnenlandse politiek. Nog steeds, trouwens… Die binnenlandse politiek werd gedomineerd door een reeks problemen waar de publieke opinie door werd gepolariseerd. Ik denk aan de koningskwestie: die heeft het land in twee splitst, de schoolstrijd idem. En de onafhankelijkheid van Congo was ook een geweldige bom. Daar was men mee bezig hoofdzakelijk. Europa, dachten veel burgers, moet vooral een nieuwe oorlog vermijden. Maar wat de vormgeving van de instellingen betreft: dat zullen we wel zien.’
Wie waren de mensen waarmee u uw beleid de vorm gaf?
‘Uiteraard Tindemans, die was lid van het Europees Parlement, en liet daar zijn stem horen. Martens voor een deel. Bij de socialisten was mijn gesprekspartner Willy Claes. Dat is altijd een redelijke man geweest. Wij waren daar mee bezig, want we waren bezorgd over de toekomst van Europa.
‘En wij hadden natuurlijk volgehouden contacten met onze ambassadeurs op strategische plekken. Onze permanente vertegenwoordiger bij de Europese Unie – toen nog de Europese gemeenschap – Philippe de Schoutheete, was natuurlijk een sleutelfiguur. Hij is nu overleden, helaas. Hij was mijn rechtstreekse medewerker.’
En minister van Financiën Philippe Maystadt?
‘Maystadt heeft een belangrijke rol gespeeld in de monetaire unie. Maar hij hield zich minder bezig met bijvoorbeeld de vraag of Duitsland lid moest worden van de NAVO en de andere politieke aspecten. Hij zag alles natuurlijk erg financieel.’
Wat verenigde de sleutelspelers en waar lagen de breuklijnen?
‘Wat hen verenigde was toch een vorm van Europees idealisme. Zoals ik weet niet meer welke Nederlandse dichter ooit geschreven heeft: Europa is eindelijk een vaderland om te beminnen. Ook was er een groeiend Europees bewustzijn. En het kunnen beëindigen van de Koude Oorlog zonder een schot te lossen was eveneens een belangrijk streefdoel. En dan de welvaart, de welvaartsbevordering van alle Europeanen. Want reeds in 1989-1990 werd het duidelijk dat sinds het begin van de economische integratie de welvaart van Europa aanzienlijk was toegenomen.’
Op idealistisch niveau was er dus consensus, maar stemde die kleine pro-Europese elite ook overeen wat tactiek en strategie betrof, als het ging om de vraag hoe dat ideaal het beste verwezenlijkt kon worden?
‘Strategisch was er zeker geen meningsverschil. Maar iedereen zingt zoals hij gebekt is, natuurlijk. Tindemans was nogal uitbundig, Martens was een hele gereserveerde man. Hij had een overtuiging maar die liep daar niet onmiddellijk mee te koop. Hij was heel voorzichtig ook; hij sprak niet zoveel op die bijeenkomsten.’
In hoeverre kwam er kritiek vanuit de oppositie op het regeringsbeleid?
‘We hadden een gematigde nationalistische partij, de Volksunie, met intelligente mensen aan de top, namelijk Hugo Schiltz. Daar viel mee te praten. Op een bepaald moment zijn die zelfs toegetreden tot de regering. En we hadden dan het Vlaams Blok, maar dat zat, veroordeeld wegens racisme, achter de schuttingmuur, het cordon sanitaire.’
De liberalen waren de grote oppositiepartijen in die periode. Zij leverden ook geen kritiek omtrent het Europabeleid?
‘Nee.’
In hoeverre was er sprake van een tweedeling binnen de beleidselite die zich met Europa bezighield, tussen het meer politieke of geopolitieke aspect van de integratie en het meer financieel-economische deel?
‘Ja, die waren gescheiden, om louter technische redenen. Die monetaire problemen waren natuurlijk technisch zeer ingewikkeld. Dat was specialistenwerk, waarbij de globale achtergrond een beetje in de verdrukking kwam. Dat is inderdaad zo.’
De vormgeving van de Europese Monetaire Unie was dus vooral een zaak van minister van Financiën Philippe Maystadt?
‘Maystadt was een zeer, zeer goede minister van Financiën, en ik had met hem de beste relaties; we waren permanent in overleg. Over de monetaire unie hadden wij geen meningsverschil.
‘Maystadt, samen met de Nationale Bank en zijn ambtenaren, hield zich bezig met de technische invulling van de hele operatie. Dat was niet niets.
‘Veel vergaderingen hielden we ook samen. Ik herinner me een vergadering in Rome onder het voorzitterschap van Andreotti, die was toen de Italiaanse premier in 1990. Toen hebben wij besloten de euro in te voeren als single currency, een enige munt. Het Britse voorstel pleitte voor een common currency, een gemeenschappelijke munt. Namelijk de ECU opwaarderen tot een betaalmiddel, een ruilmiddel, maar de andere nationale munten laten bestaan.
‘Ik was daar absoluut tegenstander van. Omdat ik me de historische uitspraak nog herinnerde van de heer Thomas Gresham, de kanselier van Financiën van koningin Elizabeth I, die ooit heeft gezegd: bad money drives out good money. En dus het voorstel om de ecu te verheffen tot munt naast de overige bestaande munten, dat was toch wel de chaos installeren op de financiële markten. En dat zou geleid hebben tot allerlei nefaste speculaties. Dus voor mij en voor de meeste economen was het duidelijk: we moesten absoluut naar een enige, unieke munt, en dus de nationale munten uitwissen. Dat idee was natuurlijk niet nieuw, onder economen waren wij ten minste al twintig jaar met die gedachte vertrouwd.
‘Dus wij pleitten voor een single currency. En dan zei Major, toen hij eenmaal premier was: daar kan ik niet aan meedoen. En dan is het idee ontstaan van de opt-out, en daar waren de ministers van Financiën bij. Er was dus daar een volledige coherentie tussen Maystadt en mij; er was geen enkel probleem.’
En was daar ook binnen de Belgische regering eensgezindheid over?
‘Ja, absoluut.’

Wat waren de speerpunten van Maystadt, als het ging om de EMU?
‘De minister van Financiën hechtte natuurlijk veel belang aan de wijze waarop die monetaire unie moest functioneren, onder meer met een hele discussie over de bevoegdheden van de Europese Centrale Bank.
‘In december 1989 hadden we besloten een Europese centrale bank op te richten samen met de creatie van de euro. Maar ja, wat zouden de bevoegdheden zijn van die bank? Daar was een heel ruim dossier over met heel veel potentiële splijtstof. Zou het een Europese centrale bank worden naar het model van de Bundesbank? Dus zeer interventionistisch, ook zeer – mag ik het zeggen – anti-keynesiaans: dus gericht op een zeer strak monetair beleid dat gepaard zou gaan met een strak budgettair beleid.
‘Vandaar de slagzin van Wolfgang Schäuble, die ik hem later verschillende keren heb horen uitspreken: die Schwarze Null, de zwarte nul. Dat betekent dat de begrotingen van de lidstaten niet in het rood moeten worden afgesloten, maar in het zwart. Dus zonder deficit. En een nulresultaat werd beschouwd als de slechtste hypothese; de beste hypothese zijnde een positief resultaat. Daar was Duitsland ook het voorbeeld van, want zij deden dat jaar na jaar. En zij spelden de les aan de andere landen.
‘Vanuit een economisch standpunt dient te worden opgemerkt dat een Schwarze Null ook kan leiden tot deflatie en tot het inkrimpen van de economische groei, werkloosheid, enzovoorts.‘Maystadt verdedigde het standpunt dat ook in overleg werd geformuleerd met de Belgische Nationale Bank met onder anderen gouverneur Jean Godeaux – een heel verstandig man. Die was gematigd keynesiaans. Ik bedoel, we moesten natuurlijk niet overdrijven. En we hebben ook heel lang in Maastricht gediscussieerd over het aanvaardbare deficit.’
Wat vonden u en de rest van de Belgische regering van de uitkomst van de Maastrichtonderhandelingen op dit punt: een staatsschuld van maximum 60 procent als een van de voorwaarden om de euro in te mogen voeren eind jaren negentig, terwijl België een veel hogere schuldgraad had? Hadden jullie er vertrouwen in dat dit zou kunnen worden teruggebracht, en werd er rekening mee gehouden dat België misschien niet zou toetreden tot de kopgroep die uiterlijk in 1999 de euro in zou voeren?
‘Persoonlijk had ik grote twijfels over de Belgische vastberadenheid om de nodige hervormingen door te voeren. Mijn idee was dat alleen door het Europees vast te leggen, de nodige druk zou kunnen worden uitgeoefend op België om de begroting te saneren. De afspraken in Maastricht waren met andere woorden een middel om de Belgische politiek tot actie aan te zetten.’
Waren er ook nog spelers buiten de politiek – bijvoorbeeld uit het bedrijfsleven, uit de bankenwereld – waar u of andere regeringsleden op regelmatige basis contact mee hadden over de EMU of de inrichting van een Europese politieke unie?
‘Wel, dat zijn natuurlijk de traditionele contacten. Al die groepen – vooral de sociale partners – hebben hun eigen organisaties. En die hebben geregeld contacten met alle regeringen, toen misschien meer dan in normale omstandigheden. Zij hadden ook bepaalde verlangens, bepaalde zorgen die zij mededeelden omdat alles op de helling stond in zekere zin.
‘Alles werd opengetrokken: de eenmaking van Duitsland, de vrees ook dat de Duitse economie na de eenmaking de hele Europese economie zou hebben verpletterd. De zorgen met bepaalde bedrijven, enzovoorts. Ja, die bekommernissen werden ons wel overgemaakt.
‘En ook de vakbonden waren bezorgd over de gevolgen voor de arbeidsmarkt natuurlijk, de mobiliteit tussen de landen, enzovoorts. Dat waren allemaal problemen die op de agenda kwamen inderdaad.’
En waren er kritische geluiden te horen over de eenheidsmunt vanuit het middenveld, bijvoorbeeld de vakbonden?
‘Niet zozeer kritische geluiden, maar geluiden van ongeloof. Scepticisme. Men zei: dat zijn theoretische concepten en dat gaat u nu toepassen, maar dat gaat niet lukken, dat wordt één grote flop. U gaat alles in de war sturen, daar komt niets van terecht.
‘Maar het tegenovergestelde is gebeurd.’
Als we naar de Europese politieke unie kijken: In welke mate werd uw Saturnusmodel ook gesteund door de andere partners in de regering?
‘Dat werd niet afgeschoten door mijn collega’s, maar het werd natuurlijk tegelijkertijd een beetje beschouwd als theoretisch en reeds bestaand. Dat is ook het concept van de concentrische cirkels. De monetaire unie zelf was al een voorbeeld van het Saturnusmodel, in die zin dat niet alle lidstaten er deel van gingen uitmaken. En in het Verdrag van Maastricht, maar vooral in de nakomende verdragen – het Verdrag van Amsterdam, het Verdrag van Nice, en vooral het Verdrag van Lissabon – is het begrip enhanced cooperation uitgewerkt: versterkte samenwerking.
‘Ik was zeer enthousiast over de samenroeping van een intergouvernementele conferentie, het besluit genomen in Straatsburg. En toen dacht ik bij mezelf: wij moeten dat voorbereiden, we kunnen daar zo niet rond de tafel gaan zitten van de Europese ministers zonder enig idee. Wat zijn de ideeën? Wat kunnen wij voorstellen? Wat moet echt in dat verdrag?
‘En dan heb ik mijn medewerkers bijeengeroepen – onder wie Philippe de Schoutheete – en hebben we samen besloten om na te denken en om een paper te maken, een memorandum zeg maar, met een reeks ideeën: de monetaire unie gebruiken om een hefboom te zijn van verdere integratie, niet alleen op monetair en economisch vlak maar ook op andere vlakken. Dat is de Belgian paper geworden.2Belgian Memorandum, 19 maart 1990. Zie hiervoor bijvoorbeeld: Finn Laursen en Sophie Vanhoonacker (eds.), The Intergovernmental Conference on Political Union. Institutional Reforms, New Policies and International Identity of the European Community (European Institute of Public Administration 1992) 269-275.
‘Het is gegroeid uit de noodzaak om aan zo’n onderhandeling deel te nemen op basis van voorbereide en uitgewerkte voorstellen. Maar veel regeringen hebben dat niet gedaan. Ik bedoel: de meeste ministers kwamen naar die vergaderingen om te reageren, niet om te ageren.
‘Die Belgian paper heb ik twee jaar lang meegenomen naar al die vergaderingen over het Verdrag van Maastricht. En vaak in de discussies werd verwezen naar the Belgian Paper. Het was immers een integrerende nota die tamelijk ver wilde gaan inzake Europese integratie.
‘Wij waren voorstander van de koppeling: de uitbreiding van de unie – die onvermijdelijk werd – maar ook de verdieping van de integratie; dus beide samen. Eigenlijk bleek van meet af aan dat dit voor vele lidstaten – al zei men dat niet openlijk – een dilemma was: ofwel uitbreiden, ofwel verdiepen. Na een paar maanden is duidelijk geworden dat men eigenlijk gezamenlijk de voorkeur gaf aan de uitbreiding en dat de verdieping werd uitgesteld.
‘En tot op zekere hoogte is dat vandaag nog steeds het geval. We zijn van twaalf lidstaten opgeklommen tot 28, met Groot-Brittannië. Dus wel een uitbreiding, maar de verdieping, de federalisering – anders gezegd: de huidige confederalisering wat afbouwen – dat zit nog altijd in de memoranda, in de nota’s, in de projecten. Maar dat in werkelijkheid realiseren is natuurlijk heel, heel moeilijk. Het werd de schaduwzijde van de gebeurtenissen. En het vervolg van het Verdrag van Maastricht: men heeft de uitbreiding gepusht; dat kon ook niet anders. En de verdieping is, ik zou durven zeggen, grotendeels verwaarloosd.’
Waren er andere leden van de regering betrokken bij de ontwikkeling van het memorandum? Martens bijvoorbeeld?
‘Premier Martens, zijn kabinet. Minister Maystadt en zijn kabinet. Die mensen waren daar nauw bij betrokken.
‘Ik heb het niet formeel laten goedkeuren door de ministerraad. Maar de belangrijke ministers waren ervan op de hoogte en daar waren geen probleem mee.’
Had u een speciale reden om de paper niet aan de ministerraad voor te leggen?
‘Wel, als je dat doet… We hebben altijd regeringen met vier, vijf, zes partijen en meer; dan gaat dat van de ministerraad via de ministers naar de politieke partijen. En dan ontstaat onvermijdelijk gekibbel, dan willen die zich laten gelden door opmerkingen te maken: die zinsnede is niet voldoende genuanceerd, daar moet iets anders mee… Dan krijg je een woordenstrijd en betwistingen. Dan wordt zo’n nota op de helling geplaatst door allerlei amendementen die dan ook nog eens tegenstrijdig zijn. En dat wou ik te allen prijze vermijden.’
Zijn er nog bepaalde elementen uitgehaald of toegevoegd door andere ministers of hun medewerkers? Er staan bijvoorbeeld geen verwijzingen naar de EMU in de Belgian paper. Zijn die misschien op verzoek van Maystadt verwijderd?
‘Over de EMU werd in de paper gezwegen. Maystadt was hiermee akkoord, want wij wilden allebei verhinderen dat de discussie over de monetaire unie zou worden gereduceerd tot een poging om de werking van de EMU te verbeteren.’
Waar waren jullie precies bevreesd voor?
Onze vrees werd voornamelijk aangevuurd door de houding van de Britten. In Rome had John Major voorgesteld om de EMU voort te zetten in de vorm van ECU. De Britten wilden met andere woorden dat de nationale munten zouden blijven bestaan, terwijl wij een voorstander waren van de ontwikkeling van een eenheidsmunt. Uiteindelijk zijn de Britten akkoord gegaan op voorwaarde dat zij een opt-out zouden krijgen.
In hoeverre is er nog geprobeerd om van het Belgisch Memorandum een Benelux-memorandum te maken, in navolging van jullie voorgangers in de jaren vijftig? NRC Handelsblad suggereerde in april 1990 dat er met Nederland over gesproken was?3W.H. Weenink, ‘Den Haag staat aan de zijlijn bij debat over toekomst van Europa’, in: NRC Handelsblad, 4 april 1990.
‘Het is besproken, maar het is geen Benelux standpunt geworden. Dat zou dan een nieuwe negotiatie vereist hebben, waardoor wellicht de inhoud van het memorandum naar ons gevoel zou zijn gewijzigd en gebeurlijk afgezwakt.’
Wie zag u als de mogelijke afzwakkers daarin?
‘Elk land wilde daar dan natuurlijk zijn stempel op drukken. Dat moest worden vermeden, anders…’
Dit lijkt erop dat de Benelux-partners niet op één lijn zaten waar het de toekomst van de EG betrof. Kunt u zich nog herinneren wat de voornaamste twistpunten waren binnen de Benelux? Tussen België en aan de ene kant Luxemburgers en aan de andere kant de Nederlanders?
‘Dat kwam tot uiting tijdens die ontbijtbijeenkomsten die we hadden voor elke topbijeenkomst, met Lubbers en Santer en andere ministers. Ja, hun aanvoelen was wel wat verschillend. De Nederlanders waren toch wel wat meer georiënteerd op de Duitse houding, zeker zodra het ging over het uitgavenbeleid, het begrotingsbeleid, het monetair beleid. En de consequenties daarvan voor de economische integratie. De Nederlandse ministers waren [bijvoorbeeld] veeleer voorstanders van een nul deficit en schaarden zich achter het Duitse standpunt. Terwijl de Luxemburgers toch wat meer luisterden naar de houding van de Fransen. Dat was nogal duidelijk, ja. De Germaanse invloed enerzijds en de Franse invloed anderzijds.’
U hebt het nu voornamelijk over de EMU. In hoeverre waren er meningsverschillen als het ging om de invulling van de Europese politieke samenwerking?
‘Ja, Nederland hechtte wat het veiligheidsbeleid en het defensiebeleid betreft toch veel belang aan Groot-Brittannië en dus via dat land aan de link met de Verenigde Staten. Misschien iets meer dan België. Ofschoon ik persoonlijk ook vond dat een Europese defensie zonder Britse bijdrage voor een deel een slag in het water was.’
Is dit ook een reden geweest waarom het plan mislukte om voor de start van de EPU-IGC in december in 1990 toch nog met een Benelux-memorandum te komen, zoals Martens schrijft in zijn memoires?4Wilfried Martens, De Memoires: luctor et emergo (Lannoo 2006) 624-625. Zie ook de gedigitaliseerde versie van deze publicatie in de dbnl.
‘Ja. We werden ons ervan bewust dat waarmee we bezig waren, eigenlijk zo belangrijk was dat de minister van elk land z’n eigen accenten moest kunnen leggen. Dat is een beetje paradoxaal natuurlijk. De bedoeling was om te komen tot een convergerend standpunt, dat moest uitmonden in het Verdrag van Maastricht. Maar in de eerste fase vonden al die ministers dat ieder van hen recht op spreken had, en dus de taak had om te zeggen hoe hij het zag.
‘En dat is ook gebeurd; dat was ook de bedoeling van het Belgisch Memorandum: hoe zien de Belgen het? En sommige van onze standpunten werden duidelijker geformuleerd dan de standpunten van andere landen. Maar al bij al zijn die onderhandelingen vrij vlot en goed verlopen.
‘Die hebben wel een tijd geduurd – ze hebben bijna twee jaar in beslag genomen – en uiteindelijk werden nog een aantal laatste overgebleven twistpunten beslecht in Maastricht zelf. Door bijvoorbeeld het sociaal beleid in een protocol onder te brengen buiten het verdrag, waardoor dus een aantal moeilijkheden voor bepaalde lidstaten werden omzeild. Lubbers heeft daar een belangrijke rol gespeeld. En finaal is het verdrag tot stand gekomen en hebben wij dat ondertekend, als ik het me goed herinner in de maand februari in 1992.’

Als we kijken naar de Belgische positie binnen de inter-Europese politiek, dan blijkt dat de Belgische politieke en diplomatieke elite zeer goed in het Europese netwerk zat. Martens bijvoorbeeld was een van de weinigen die op privé-feestjes van Kohl mocht aanschuiven.5Mathieu Segers, Reis naar het continent. Nederland en de Europese integratie, 1950 tot heden (Bert Bakker 2019; 4e druk) 38.
‘België is natuurlijk een klein land, maar ik heb altijd de indruk gehad – en ik ben niet de enige – dat België permanent boven zijn gewicht bokst. Dat gaat terug natuurlijk tot de periode na de oorlog. De geweldige invloed en het enorme inzicht en prestige van Spaak, die er toch wel in geslaagd is om de belangrijkste Europese instellingen in Brussel te laten vestigen.
‘Eerst dacht men aan Luxemburg, maar dat is eigenlijk mislukt. Er is maar een klein deel van de Europese instellingen in Luxemburg achtergebleven. De Fransen wilden Straatsburg bevorderen. Straatsburg, op de grens tussen Duitsland en Frankrijk natuurlijk, als symbool-stad met heel de geschiedenis van Elzas-Lotharingen in het collectief geheugen. Maar dat is eigenlijk ook mislukt, behalve het akkoord om het Europese parlement naast Brussel ook in Straatsburg te laten samenkomen. En dan de rol van De Gaulle. Die was tegen de NAVO, want te Amerikaans. Hij heeft de NAVO uit Parijs gejaagd. En zo is ook de NAVO naar Brussel gekomen en werd de Belgische hoofdstad de facto de hoofdstad van Europa.’
Brussel als fysiek centrum schept de gelegenheid, maar uiteindelijk is diplomatie een ambacht, waar de persoon het verschil maakt.
‘Belgen uiteraard zijn noch vis noch vlees; en daardoor zeer aanpasbaar. Meestal toch twee- of drietalig, multicultureel; dat helpt aanzienlijk. Ik heb het ook meegemaakt, met bijvoorbeeld een man als Helmut Kohl. Die had een enorm gewicht, fysisch, maar ook politiek. Maar ja, elk van zijn woorden diende telkens vertaald te worden. Dan keek men meer naar de tolk dan naar de man in kwestie. Mitterrand idem. Thatcher die verstond wat Frans, Giscard d’Estaing sprak ook Engels, Mitterrand niet. Dat zijn zware handicaps. Dat is niet het geval met de Belgen. En dat is een grote troef.
‘En ten tweede, onze ervaring om te onderhandelen opgedaan dankzij onze communautaire problemen: Belgische politici zijn geoefend in het smeden van compromissen. Dus de Belgische politici passen de basisregel, het basisprincipe toe van de moderne kwantumfysica. Dat moet je in het Latijn formuleren: contraria complementa sunt; het licht is tegelijkertijd golf en foton, dus een deeltje, en dat is niet contradictorisch in de fysica. In de Belgische politiek zijn tegenstellingen uiteindelijk nooit helemaal onverzoenbaar, ook al lijken zij contradictorisch.
‘Deze compromissen-smeedkunst helpt. Wij hebben van meet af aan een – soms overroepen – reputatie van handige onderhandelaars te zijn. Met als gevolg dat heel wat Belgen topfuncties hebben kunnen bekleden in de schoot van de Europese instellingen.’
Wie waren in de jaren dat u minister was, de personen die er echt toe deden? Kohl, Mitterrand en Delors natuurlijk, maar misschien waren er nog andere spelers die minder zichtbaar waren: hoge ambtenaren bijvoorbeeld, of andere politici?
‘Wat Nederland betreft: Hans van den Broek. Hij was zeer actief rond de tafel, deed ook allerlei interessante voorstellen. Soms wel voorstellen die een beetje onvoldoende voorbereid waren en wat onrealistisch overkwamen, en dus door de collega’s rond de onderhandelingstafel werden uitgesteld of verworpen. Maar hij nam initiatieven, had de verbeelding en durf. Hij was een man van principes, met een overtuiging en die ervoor uitkwam. Maar er werd tenminste naar hem geluisterd. We waren toen maar met twaalf, dus men luisterde makkelijker naar iedereen. Nu zijn ze met 27, dat is een half parlement of althans een parlementaire commissie.
‘Een andere collega met invloed was de Fransman Roland Dumas, de minister van Buitenlandse Zaken van Mitterrand. Hij was een heel verstandige man, een hele vriendelijke man ook…’
‘De meeste collega’s waren zeer aangenaam. Er ontstond dan ook een wat meer persoonlijke relatie. Wij telefoneerden met elkaar over specifieke problemen. Dan waren er wat men noemt Gymnich-bijeenkomsten. Dat zijn vertrouwelijke bijeenkomsten zonder medewerkers, zonder ambtenaren in een of ander mooi hotel op een romantische plek in Duitsland, Frankrijk, Nederland, Italië, Ierland en ook in Engeland.
‘Dan werden ook de dames uitgenodigd. Zij deden kleine uitstapjes en zo, terwijl hun echtgenoten zwoegden binnen de besloten ruimte van hun ministeriële bijeenkomst. En dan ’s avonds na het diner in de slaapkamer, zei mijn vrouw weleens: de vrouw van minister of president X heeft dat of dat verteld, of die heeft dat probleem. Of die dame is heel vriendelijk en blijmoedig, ook al is haar man eerder aan de saaie kant … Dat soort vertrouwelijkheden, soms neigend naar indiscreties, droeg eraan bij dat wij van onze collega’s ook mensenkennis opdeden. En dat is heel belangrijk, ook in moeilijke onderhandelingen.
Uitgaande van die mensenkennis: wat maakte iemand als Dumas nu relevant? Was dat het gewicht van Frankrijk dat hij achter zich had, of bracht hij ook zelf iets mee in de vorm van netwerk of intelligente opmerkingen, betrouwbaarheid?
‘Het was zijn kennis. Het feit dat hij u ook in vertrouwen nam.’
Hoe taxeerde u de relatie tussen de sleutelspelers Mitterrand en Kohl?
‘Ik denk dat die twee personen elkaar echt respecteerden. Kohl was een indrukwekkend personage. Maar hij was ook een man met beginselen. Hij was zeer vaderlandslievend. Hij wou Duitsland herstellen in zijn wezenlijkheid. Maar hij was ook een overtuigd Europeaan. Dus brak hij met elke imperiale ambitie van de voormalige Duitse keizers, en de ein Reich-ambities van iemand als Hitler. Hij had daar lessen uit getrokken.’
Hoe taxeerde u de relatie tussen Mitterrand en Delors?
‘Die relatie was fluctuerend. Vergeet niet: Delors is minister van Financiën geworden in de eerste regering van Mitterrand, in 1981 na de overwinningen van le front commun. Mitterrand was president geworden met de steun van de communisten. Zijn programma bestond erin om een aantal grote financiële instellingen, banken te nationaliseren. Delors was dan geroepen om dat te doen. Maar hij heeft heel snel ingezien dat het nationalisatieplan van Mitterrand niet kon werken. Dat het een catastrofe zou worden, en hij wilde weg uit de jonge regering van de nieuwe president.
‘Maar Mitterrand, die een inderdaad een slimme en sluwe man was, besefte dat het heel slecht voor zijn imago was als zijn minister van Financiën ging lopen. Dus moest hij een excuus vinden waarom Delors zijn regering verliet. Hij zorgde ervoor dat Delors benoemd werd tot voorzitter van de Europese Commissie. Dat was een geloofwaardige uitleg voor zijn vertrek uit zijn regering.
‘Slachtoffer van die zet op het schaakspel van Mitterrand was Étienne Davignon, die wegens zijn schranderheid werd beschouwd als de bijna onvermijdelijke nieuwe president van de Europese Commissie. Hij was op dat moment Eurocommissaris, en voormalig directeur-generaal politiek op het Belgische ministerie van Buitenlandse Zaken. Ook de man van het rapport-Davignon (over het buitenlandpolitieke beleid van de EG, uit 1970, red.). Davignon is wel vicepresident geworden van de Europese Commissie en bevoegd voor het zeer belangrijke industrieel beleid in de tijd van de staalcrisis.
‘Maar sindsdien was die relatie tussen Delors en Mitterrand zeker niet optimaal meer. Ze hebben geen openlijke ruzie gemaakt. Eigenlijk zijn ze er allebei goed bij gevaren. Mitterrand was verlost van Delors en Delors kreeg eigenlijk een topbenoeming als voorzitter van de Europese Commissie.
‘Delors is dan heel lang voorzitter gebleven, bijna tien jaar. Hij heeft het ook zeer goed gedaan, want men zegt dat Herman van Rompuy de eerste voorzitter is geweest van de Europa, maar eigenlijk was dat Delors.’
Tegelijkertijd is er een hardnekkig gerucht dat Mitterrand Delors ook naar Brussel stuurde met de stille boodschap om de Europese Monetaire Unie dichterbij te brengen, zodat Frankrijk werd verlost van de D-mark en de Bundesbank.
‘Het is evident dat de Franse regering, vermits hun mannetje voorzitter van de Commissie was, daar ook gebruik van heeft gemaakt. Zoals vandaag de dag het evident is dat Ursula von der Leyen ook weleens luistert naar wat men in Berlijn wenst. Dat is bijna onvermijdelijk.
‘Men heeft dat Delors ook wel wat kwalijk genomen. Het was van hem zeer onvoorzichtig dat hij weleens aanwezig was, als voorzitter van de Europese Commissie, op de congressen van de Franse Socialistische Partij. Dan zat hij daar op de eerste rij. Dat was, ja, gewaagd. Maar hij heeft er nooit echt misbruik van gemaakt. Delors had een zeer groot prestige en was een man met een uitgesproken ethisch besef.’
Op de bres voor politieke samenwerking
Tijdens de onderhandelingen over het Verdrag van Maastricht maakte Mark Eyskens zich hard voor een Europese Politieke Unie. Nadat een ambitieus Nederlands plan voor meer politieke integratie sneuvelde op ‘Zwarte Maandag’, wist hij de discussie vlot te trekken met een compromisvoorstel over Europese defensiesamenwerking.
Wouter Wolfs en Bart Stol
Wat waren voor u de sleutelmomenten tijdens de intergouvernementele conferentie over de Europese Politieke Unie (EPU)?
‘Jacques Delors heeft een grote bijdrage geleverd aan het Verdrag van Maastricht met de introductie van het begrip subsidiariteit. De discussie was immers volkomen geblokkeerd. Wat blijft nationale bevoegdheid? En wat wordt dan de zogenaamde supranationale bevoegdheid van de Europese instellingen? De Britten waren natuurlijk zeer gekant tegen dat laatste. We waren op een topbijeenkomst in Ierland, in een baai met een microklimaat waar palmbomen groeiden. Als ik het me goed herinner was het Parknasilla, in een heel mooi hotel. Daar hebben we twee dagen bij mekaar gezeten. En Margaret Thatcher deed heel negatief, en haar minister van Buitenlandse Zaken Douglas Hurt ook.
‘En dan heeft Delors op een bepaald moment gezegd: mag ik u iets voorstellen, dat stamt uit mijn levenservaring. Ik ben in Frankrijk opgegroeid als christen-vakbondsman, christen-syndicalist. En die christelijke vakbond – zoals de Belgische vakbond – was zeer beïnvloed door de pauselijke sociale encycliek Rerum Novarum. Het was de eerste reactie tegen het marxisme aan het eind van de negentiende eeuw, en veertig jaar later verscheen Quadragesimo anno. Die encyclieken hanteerden het begrip subsidiariteit, en dat ging hoofdzakelijk over de verhouding tussen de staat en het christelijk onderwijs. De stelling van de kerk en van de paus was: wat we zelf kunnen doen, moeten we zelf ook mogen doen. Het is alleen maar wanneer het christelijk onderwijs er niet meer uit kan, hoofdzakelijk financieel dan, dat beroep moet worden gedaan op een hogere overheid, zijnde de regering of de politiek.
‘Dat begrip subsidiariteit is dan door de onderhandelaars van het Maastrichtverdrag toegepast op de verhouding tussen de nationale regeringen enerzijds en Europese overheden – vooral de Commissie – anderzijds. Dus laat de naties doen wat ze kunnen doen, maar als het niet meer kan, dan mag Europa interveniëren. En dat vonden de Britten goed.
‘De echte Europeanen interpreteerden de subsidiariteit als zijnde een versterking van het supranationaal gezag en het afslanken van het nationaal gezag. En de Britten interpreteerden dat omgekeerd: we gaan het nationaal gezag behouden, eventueel verbreden, en op het Europese niveau wordt het – ik zal niet zeggen symbolisch – maar in elk geval alleen coördinerend, en niet sturend en leidend. En het is op die dubbelzinnigheid van het begrip subsidiariteit dat we eigenlijk de onderhandelingen van Maastricht net hebben kunnen redden, want het was een essentieel dispuut. Delors is toen de man geweest die de impasse gedeblokkeerd heeft.
‘We hebben ook grote moeilijkheden gehad, in Maastricht zelf, over het veiligheidsbeleid. Ikzelf was eigenlijk voorstander van een soort Europese defensie-unie. Ik herinner me een discussie over de tekst. Wij wilden samen met de Nederlanders wel pleiten voor een vorm van Europese defensiegemeenschap, maar dat was onaanvaardbaar voor de anderen. Ik heb dan een tekst neergeschreven die uiteindelijk is aanvaard en waarin staat dat de lidstaten van de Europese Unie werk zouden maken van een gecoördineerd defensiebeleid dat zou kunnen leiden tot een gemeenschappelijke defensie. Lees: een gemeenschappelijke defensiestructuur.
‘De werkelijkheid, de toepassing daarvan, is natuurlijk vrij ontgoochelend. Er zijn contacten tussen de staven van de legers enzovoorts, maar een echte integratie is er niet. Ook omdat we dan steeds moeten horen dat als Europa een eigen defensie organiseert, dat een soort Fremdkörper zou worden binnen de NAVO. Dat heeft mij gebracht tot de uitspraak die men mij later verweten heeft: Europa is een economische reus, een politieke dwerg en een militair worm. Helaas is dat nog altijd voor een stukje zo.’
U wijst meteen ook op een belangrijk element in die discussie: de rol van de NAVO. In het compromis dat u voorstelde, benadrukte u het belang van de NAVO in Europese defensieaangelegenheden. Daarmee leek u af te wijken van de Frans-Duitse lijn, die gericht was op het leggen van een basis voor een daadwerkelijke Europese defensie – een lijn die binnen de Belgische regering en defensiekringen op steun kon rekenen.6Rik Coolsaet, België en zijn buitenlandse politiek 1830-2000 (Van Halewyck 2001) 505. Zie ook: Eyskens, Buitenlandse Zaken en de Oost-West-kentering 1989-1992 (Lannoo 1992) 264, 268; Aloïs van de Voorde, Mark Eyskens. Een biografie. Politicus-professor tussen woord en daad (Lannoo 2003) 313. Waarom koos u voor die lijn. En in hoeverre kon uw actie op steun rekenen binnen de regering?
‘Ik moet zeggen dat er uiteindelijk toch geen tegenstand was.
‘Nu moet ik u ook wel toevertrouwen dat ik niet telkens naar de Belgische regering liep om toelating te krijgen om bepaalde dingen voor te stellen en bepaalde amendementen op het te negotiëren verdrag neer te leggen. Ik had voldoende autonomie, anders kun je ook niet efficiënt werken.
‘Binnen de Belgische regering was er alvast een consensus over de noodzaak om toch een vorm van Europese defensie tot stand te brengen, omdat zo’n defensie noodzakelijk was om Europa voldoende invloed te geven buiten Europa. En vandaag – zie de oorlog in Oekraïne – blijkt inderdaad dat dit nog steeds een groot mankement is.’
Hoe reageerde minister van Defensie Guy Coëme op uw optreden?
‘Guy Coëme was een goede minister van Defensie. Maar hij had wel heel veel contacten met zijn Franse collega’s en ook de invloed van president Mitterrand was groter bij de Franstalige Belgen dan bij de Nederlandstalige, moet ik zeggen. En zeker bij de Waalse socialisten was er Franse invloed, natuurlijk.
‘Maar toen was er nog geen sprake van de Brexit, en de top van de Belgische regering hield natuurlijk ook rekening met de houding van de Britten – die binnen de NAVO een essentiële rol speelden – en de link met de Amerikanen via de Britten. Ik was dus altijd voorstander van een driehoeksverhouding binnen Europa, een as Parijs-Berlijn-Londen. Dat leek me de basis te moeten zijn, zeker van een gemeenschappelijk defensiebeleid. Ook omdat je dan de twee atoommogendheden samenbrengt binnen een Europese structuur. Maar sommigen zeiden: we zullen het eerst proberen met de Fransen, coûte que coûte. Dat leek mij niet erg efficiënt.’
Mogen we uw positie dan interpreteren als een poging om de verschillende standpunten van de lidstaten, in het bijzonder Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk met elkaar te verzoenen? Is dat uw politiek, uw doelstelling geweest?
‘Ja, het is altijd mijn bedoeling geweest om de Britten, als ze dan eindelijk toch besloten hadden om lid te worden van de Europese Gemeenschap en nadien van de Europese Unie, een gevoel te geven van toebehoren tot de Europese club. En ze niet allerlei verplichtingen op te leggen die voor hen heel moeilijk te aanvaarden waren. Want Groot-Brittannië was toen – en voor een deel ook vandaag de dag– toch nog altijd het centrum van het Commonwealth. En dat was ook een belangrijke groepering, ook voor Europa.
‘Voor de Britten moesten de belangen die ze hebben bij het Europees continent en hun belangen in het Commonwealth worden verzoend – of tenminste niet tegenstrijdig worden. Maar het was niet altijd makkelijk om mijn collega’s in de Belgische regering daarvan te overtuigen. Ze zagen dat niet direct in.’
Wie waren in de Belgische regering op dat moment diegenen die u het sterkst moest bewerken of overhalen in deze zin?
‘Soms waren er wat meningsverschillen met de socialisten, en ook met de vertegenwoordiger van de Volksunie, een Vlaams nationalistische partij. Dat was toen de heer Hugo Schiltz, die nogal relatief eigenzinnige standpunten innam.’
Dus de discussies liepen eerder langs ideologische lijnen dan communautaire lijnen?
‘Ja.’
U treedt daar vrij stevig op, autonoom. Hoe was de relatie met Martens tijdens de intergouvernementele conferentie? Martens was toch de regeringsleider en moest tijdens de Europese Raad uiteindelijk de hamer op de spijker tikken.
‘Wel, die relatie was zeer goed. In die tijd waren we maar met twaalf lidstaten binnen de Europese Gemeenschap. De ministers van Buitenlandse Zaken gingen steeds met de premiers mee naar de zogenaamde topconferenties, wat nu de Europese Raad is. Vandaag komen de ministers van Buitenlandse Zaken niet meer aan de tafel van de Europese Raad, en dat is misschien ook wel een gebrek. Nu zijn het enkel de premiers en staatshoofden, maar destijds was ik samen met Martens steeds aanwezig op de Europese topbijeenkomsten.
‘En ja, we waren daar wel eensgezind. Martens vroeg me vaak ook om het woord te voeren namens België, want ik had ook het dossier bestudeerd. De premier had vaak andere zorgen aan het hoofd, van binnenlandse politieke aard. Maar de facto waren Martens en ikzelf twee monden, maar één stem. Dat was geen enkel probleem.’
In hoeverre heeft u Martens ingelicht of betrokken bij het besluit om met name op dat defensiepunt de Belgische lijn en daarmee ook eigenlijk de Europese lijn toch meer naar het midden te trekken?
‘Ja. Martens was een zeer overtuigd Europeaan, en Martens keek ook uit naar de toekomst: hij had bovendien Europese ambities. Niet in eerste instantie om voorzitter te worden van de Europese Volkspartij, wat hij tien jaar lang is geweest, maar ook om bijvoorbeeld in de Europese Commissie een belangrijke rol te spelen, eventueel als voorzitter. En dus speelde hij ook heel loyaal de Europese kaart uit en de belangen van de Europese eenmaking.’
Waren er naast Martens nog andere personen binnen het Belgische politieke en diplomatieke apparaat die u tot uw vertrouwenspersonen rekende gedurende de IGC?
‘Mijn vertrouwelingen waren niet politici, dat waren onder meer diplomaten zoals de heer Philippe de Schoutheete, die een belangrijke rol heeft gespeeld bij het tot stand komen van het Belgisch memorandum. Hij kende ook de permanente vertegenwoordigers van de andere lidstaten in Brussel. Die speelden toen ook een heel, heel belangrijke rol natuurlijk.
‘Het zijn niet de politici die altijd maar oplossingen moeten uitdenken en uitvinden. De ervaring van de diplomaten is van het allergrootse belang. En dus is Philippe de Schoutheete voor mij uitermate nuttig geweest. Het zijn wel de politici, die via onderhandelingen een consensus moeten bereiken.’
Was er ook input van buiten de Belgische regering? Van andere landen bijvoorbeeld, bevoorrechte partners?
‘Wij overlegden daarover toch wel binnen de Benelux. Wij hadden een gebruik op die topbijeenkomsten: Martens en ik hadden meestal voor elke belangrijke vergadering om 8.00 uur ’s ochtends een werkontbijt met de andere Benelux-leiders. In die tijd was dat premier Lubbers voor Nederland en voor Luxemburg was dat de heer Jacques Santer. En dan overlegden we en poogden te komen tot een gemeenschappelijk standpunt. En dat lukte meestal.
‘Soms waren de Nederlanders wel een beetje eigengereid, maar zij vonden dat ook van ons. Eén keer is er wel iets belangrijks mislukt. Mijn goede collega Hans van den Broek heeft op een bepaald ogenblik op de bijeenkomst van de Europese top een eigen plan voorgelegd om de politieke samenwerking drastisch te versterken. Inhoudelijk was dat een heel goed idee, maar het was niet voorbereid en niet afgetoetst. En dus viel het een beetje uit de lucht toen het op de agenda werd geplaatst door Nederland.
‘Ik herinner me die bijeenkomst. Van den Broek heeft zeer pedagogisch zijn voorstel uiteengezet, daar kwamen beleefde reacties op. Maar ook niet veel meer. En bij discussie bleek dat de hele opzet van Van den Broek niet rijp was. Hij is dan ook wat ontgoocheld afgedropen, want zijn voorstel bleek beperkt te blijven tot een soort academische oefening. Ik was toen de enige minister rond de tafel van de twaalf die eigenlijk Van den Broek heeft gesteund, maar de anderen vonden het allemaal een beetje theoretisch en voorbarig.’
Deze misser van Van den Broek is de boeken in gegaan als Zwarte Maandag – naar maandag 30 september, de dag waarop hij namens EG-voorzitter Nederland een veel te ambitieuze opzet presenteerde voor een Europese Politieke Unie. Hoe keek u destijds aan tegen deze uitglijder? In Nederland kwam de afwijzing van het plan hard aan. Van den Broek zei zelf: we zijn afgegaan als een gieter.7Rob Meines, ‘Voortekenen van debacle van plan Politieke Unie stelselmatig genegeerd. Haagse zelfmoord’, in: NRC Handelsblad, 2 oktober 1991.
‘Wel, ik betreurde de blamage voor Van den Broek. Ten eerste had ik op het persoonlijke vlak heel veel sympathie voor hem. Hij was een hele loyale en verstandige collega. Natuurlijk was ik wel wat verbaasd toen hij met zijn hervormingsplan op de proppen kwam, want dat was niet overlegd, ook niet met de Benelux-regeringen. Het viel een beetje uit de lucht.
‘Had hij dat wat afgetoetst op voorhand en misschien ook een aantal opties wat voorzichtig geformuleerd, dan had dit waarschijnlijk een document kunnen zijn dat een basis van discussie was geworden. Dus de voorbereiding was wel wat onhandig. Maar inhoudelijk vond ik dat in zijn voorstellen een aantal heel interessante opties waren opgenomen, die de moeite waren om te worden bediscussieerd. Maar de andere landen reageerden meestal negatief.’

België is hierover niet van tevoren, ook niet op een lager ambtelijk niveau, door Nederland geraadpleegd?
‘Nee, geen teksten en bij mijn weten ook niet dat Van den Broek mij zou gezegd hebben: ik werk aan een plan, wat denk je daarvan? Nee.’
U was er ook niet van op de hoogte dat de Europese Commissie, meer in het bijzonder Delors en zijn kabinet, nauw betrokken waren bij de inhoudelijke ontwikkeling van het Nederlandse EPU-voorstel?8Bob van den Bos, Mirakel en Debacle. De Nederlandse besluitvorming over de Politieke Unie in het Verdrag van Maastricht (Van Gorcum 2008) 173-175, 363-364, 371-372.
‘Nee, dat was niet duidelijk. Ik wist wel dat uiteraard alle landen nadachten over de toekomst van de Europese Unie en Delors in eerste instantie.’
Delors zag wel wat in het Nederlandse EPU-voorstel.9Bart Stol, ‘Zwarte Maandag’, in: Europa komt samen. Het Verdrag van Maastricht 1992 (Historisch Nieuwsblad en Studio Europa Maastricht 2020). Ook omdat het Nederlandse ontwerp voorzag in een belangrijke versterking van de Europese Commissie. U, of uw medewerkers, zijn nooit door de Europese Commissie benaderd?
‘Nee, niet op een duidelijke wijze. Het zou wel eens kunnen dat Delors mij terloops op een van die bijeenkomsten bij de arm heeft genomen en gezegd: moeten we niet eens denken aan het verdiepen van de politieke samenwerking?
‘Maar niets concreets. En zeker geen teksten, dat zeker niet.’
Binnen de Nederlandse historiografie is er nog een punt van belang voor de verklaring van Zwarte Maandag. Het gaat om de vraag of het EPU-voorstel dat Luxemburg aan het einde van zijn EG-voorzitterschap op tafel legde, debasis was voor de verdere discussie onder Nederlands voorzitterschap of slechts een basis. Van den Broek, Lubbers en hun naaste medewerkers meenden dat het laatste het geval was.10Bob van den Bos, Mirakel en Debacle. De Nederlandse besluitvorming over de Politieke Unie in het Verdrag van Maastricht (Van Gorcum 2008) 134-140. Het was voor hen een reden om het EPU-ontwerp van Luxemburg aan de kant te schuiven. Zoals u weet presenteerde Luxemburg een pijlerstructuur voor de EPU: drie terreinen van integratie (economisch-financieel; buitenlandpolitiek en defensie; juridisch en binnenlandse aangelegenheden) waarbij de nadruk lag op intergouvernementele samenwerking. Alleen op economisch en financieel terrein zou de communautaire methode van toepassing zijn. Het gewraakte Nederlandse alternatief verving de pijlerstructuur voor een unitaire structuur, waarmee een basis werd gelegd voor de toepassing van de communautaire methode (op termijn) op terreinen als defensie en buitenlandbeleid – iets waar veel landen niets voor voelden. Hoe interpreteerde u die kwestie destijds, ook indachtig uw toenmalige pleidooi voor een overkoepelend structuur – een fronton – voor de pijlers van Luxemburg?11Mark Eyskens, Mijn levens. Een reis in de tijd (Lannoo 2008) 327. Had Nederland überhaupt ruimte om met een heel nieuw voorstel te komen?
‘De drie pijlers waren een logische opdeling van de diverse beleidsdomeinen. Maar die moesten natuurlijk convergeren, vandaar dat het beeld van de Griekse tempel met de zuilen en het fronton een educatief verantwoord beeld was. En dus in zekere zin heeft Hans van den Broek gepoogd om dat fronton een concrete vorm te geven met zijn voorstellen. Met name een fronton dat de drie pijlers zou bij elkaar houden. En dat was eigenlijk toch ook de ambitie van heel veel landen. Maar de inhoud ervan was onvoldoende overlegd, dat is evident.’
Er was in uw optiek dus wel ruimte om het Luxemburgse voorstel te herzien, om de pijlerstructuur los te laten. Waar het mis ging was een gebrek aan communicatie van Nederlandse zijde.
‘Ja. Trouwens die hele metafoor van de zuilen en het fronton is nadien ook toch wel onderwerp van discussie geweest in de conferenties na Maastricht, dus in Amsterdam met het Verdrag van Amsterdam, het Verdrag van Nice, en zeker het Verdrag van Lissabon. Het idee zelf was een noodzakelijk idee. Maar de wijze waarop het op tafel is gelegd was, denk ik, onvoldoende voorbereid, ook omdat er onvoldoende rekening was gehouden met de gevoeligheden.
‘Ook het feit dat de ministers rond de tafel ook allemaal moesten rekening houden met hun eigen parlement, woog door. En als diepgaande plannen niet op voorhand zijn afgetast, als je die zomaar op tafel legt zonder overleg, dan maak je weinig kans.’
Hoe belangrijk was Zwarte Maandag voor de evolutie van het EPU-debat?
‘Dat was een belangrijke en interessante poging. En sommige van die ideeën van Hans van den Broek zijn meegenomen naar de volgende conferenties. Maar men heeft het ook in de media te snel voorgesteld als Zwarte Maandag, als een soort kruisiging van Hans van den Broek. Hij was degene die het kruis moest dragen, en door niemand werd geholpen.’
Het was een blamage, maar in werkelijkheid viel de schade wel mee?
‘Ja, blamage is een groot woord, want misschien heeft men er in Nederland te veel aandacht aan besteed, maar in België werd het niet beschouwd als een nederlaag, of een ondergang, of zware vernedering.’
Ook niet binnen politieke en diplomatieke kringen?
‘Men zei: de Nederlanders zijn niet altijd de optimale diplomaten; zoiets moet worden voorbereid.
‘Maar ik neem aan dat ook de Europese Commissie niet vrijuit gaat. Indien Van den Broek dat overleg met Delors had gehad, dan had Delors best ook zelf een rondgang moeten maken bij de andere ministers om die zaak eerst door te praten, voor het op de tafel werd gelegd.
‘Wat u vertelt over Jacques Delors verwondert mij ook. Want dat was niet zijn stijl. Zijn stijl was juist voorafgaandelijk overleg. Apart onder vier ogen of onder zes ogen of acht ogen; met degenen die noodzakelijk waren om te komen tot een consensus. En ook telefonisch, want in die tijd bestond er nog geen smartphone en ook nog geen mailverkeer. Maar er werd met mekaar getelefoneerd, via de vaste lijn. Dat gebeurde ook vaak. En wat de verdere politieke integratie betreft, zoals onder meer door Van den Broek voorgesteld, is dat vooroverleg met Delors niet gebeurd. Althans wat mij betreft.’
Had u wel een dusdanige relatie met Delors en diens kabinet dat u eigenlijk wel redelijkerwijs mocht verwachten dat u door hem gebeld werd in dit soort kwesties?
‘Ja, wij hadden een zeer vertrouwelijke en vriendschappelijke relatie. Ook onze echtgenotes.’
Aan de vooravond van de top in Maastricht was er nog een akkefietje tussen Nederland en België, of liever gezegd tussen Lubbers en Martens. Vlak voor het begin van de Europese Raad lekte uit dat Lubbers geprobeerd had om het met Mitterrand op een akkoordje te gooien over de locatie van de nieuwe op te richten Europese Centrale Bank. In ruil voor Franse steun voor de komst van de ECB naar Amsterdam, zou Nederland Frankrijk steunen in zijn poging om het Europees Parlement in Straatsburg te houden. Met zijn voorstel ging Lubbers in tegen het Belgische streven om het Europees Parlement naar Brussel te laten komen. Volgens de krantenberichten reageerde het Belgische kabinet, Martens voorop, verbolgen op dit nieuws.12‘Lubbers vecht pratend en faxend voor Europa’, in: NRC Handelsblad, 6 december 1991; ‘Opschudding in België over plaats EG-bank’, in: NRC Handelsblad, 6 december 1991. Wat vond u van deze kwestie?
‘Dat was geen nieuw twistpunt. De verdeling van de instellingen en de zetels van de instellingen is van meet af aan, vanaf de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal eigenlijk, een probleem en twistpunt geweest. U weet wellicht dat aanvankelijk werd gedacht om de Hoge Commissie van Kolen en Staal – de eerste Commissie enkel bevoegd voor kolen en staal – niet te vestigen in Luxemburg, maar in Luik, omdat die stad destijds het centrum van de steenkoolnijverheid was. Toen hebben de Belgen daar in het zand gebeten – of in het koolstof – en is de zaak naar Luxemburg gegaan. België heeft natuurlijk heel handig gemanoeuvreerd door dat Europees Parlement in Brussel te krijgen, en nadien ok de Commissie.
‘Een eerste succes was – dat heeft niks te maken met Europa maar wel met de NAVO – dat België de zetel van de NAVO naar Brussel heeft kunnen krijgen. Dat is de verdienste geweest van Spaak, en dat is natuurlijk te wijten aan het feit dat de Franse regeringen – te beginnen met De Gaulle – toch wel relatief anti-Amerikaanse houdingen hebben aangenomen, ook binnen de NAVO. De NAVO was eerst gevestigd in Parijs. Op een bepaald ogenblik is Frankrijk buiten de militaire structuur van het bondgenootschap getreden, en dan is de NAVO naar Brussel geëmigreerd. Dat is het begin geweest van de internationale roeping van Brussel. En we hadden bovendien in Brussel de vergaderingen van het Europees Parlement met nochtans een uitzondering – om de Fransen te paaien – voor een aantal vergaderingen, een minimumaantal per jaar in Straatsburg waar ook reeds de Raad van Europa was gevestigd, waar ik overigens zelf tien jaar lid van ben geweest. Een wat ondergesneeuwde instelling maar die toch wel interessant en nuttig is.
‘Het is evenwel evident dat het idee om de Europese Centrale Bank onder te brengen in Amsterdam geen schijn van kans had. Helmut Kohl zou dat nooit hebben aanvaard. Kohl had immers reeds moeten slikken dat de Duitse mark werd afgeschaft. De compensatie was natuurlijk dat de Europese Centrale Bank in Duitsland, in Frankfurt, zou worden gevestigd. Het werd door iedereen begrepen dat dat zo moest.
‘De Fransen hebben dan ook wat gelobbyd, maar de Europese Investeringsbank is naar de Luxemburgers gegaan. En toen werd een Ontwikkelingsbank opgericht, en die is naar Londen verhuisd; die kregen de Britten, maar onder Frans bewind. Want de medewerker van Mitterrand – of meer dan een medewerker, de fluisteraar bij wijze van spreken van Mitterrand – Jacques Attali is de eerste voorzitter geworden van die bank in Londen. Dus er werd geschoven met allerlei instellingen om iedereen kalm te houden en iets te gunnen. Maar de kans van Amsterdam als de zetel van de Centrale Bank was van meet af aan uitermate miniem.’
In hoeverre heeft de kwestie de verhoudingen tussen België en Nederland beïnvloed?
‘Wel, de pers heeft daar natuurlijk in geroerd hè. Dat is een mooi thema om in de koppen van de kranten uit te smeren. Voor de Belgische regeringen is het echter een constante zorg en kommer gebleven: dat ooit het statuut van Brussel in vraag zou worden gesteld, of zou kunnen worden gesteld.
‘Dus we doen ons uiterste best om het voor het Europees Parlement in Brussel zo makkelijk mogelijk maken. Ook door de nodige faciliteiten te verlenen. De bouwvergunningen tijdig af te leveren en dat soort dingen. Maar inderdaad, er is een zekere – ik zal niet zeggen hypotheek – maar toch een dreigement. Brussel ligt geografisch niet ideaal centraal om de hoofdstad te zijn van de uitgebreide Europese Unie. Hetzelfde kan natuurlijk gezegd worden over Washington.
‘Er zijn geregeld pogingen ondernomen om het Europees Parlement een unieke zetel toe te kennen, en dat zou dan Straatsburg geweest zijn want dat was immers het symbool van de Frans- Duitse samenwerking en van de Frans-Duitse verzoening. Daar hadden beide landen een sentimenteel argument: wij verzoenen ons definitief en het gemeenschappelijk Europees Parlement komt op Franse bodem maar op tien kilometer van de Duitse grens. Dat is een belangrijk symbool.
‘Maar de parlementairen zelf, eens verkozen, vinden het veel prettiger in Brussel. En ze vinden het toch maar erg vervelend dat ze één keer of twee keer per maand in Straatsburg moeten bijeenkomen. Ook al worden ze daar in de watten gelegd. Het is een heel mooi Parlementsgebouw en Straatsburg is een leuke stad, maar al bij al vinden ze Brussel toch minder ver ook.
‘Ik heb het ook van meet af aan gehoord toen ik minister van Buitenlandse Zaken was: als gevolg van de uitbreiding van de Europese Unie kwam Brussel steeds meer excentrisch te liggen, te veel in het westen. Veel nieuwe lidstaten van het oude Oost-Europa – denk aan Polen en Tsjechië en Bulgarije, Roemenië, Griekenland – vinden Brussel een beetje ver. En ik heb dus manoeuvres meegemaakt van een land dat van zichzelf denkt dat het vroeg of laat weleens in aanmerking zou kunnen komen om de zetel te worden van de Europese instellingen, meer bepaald van het Europees Parlement. Dat land heeft een grote oude cultuur, een imperiaal verleden – Wein Weib und Gesang – en ligt in het centrum van Europa. Dat is uiteraard Oostenrijk, met Wenen. Dat gelobby heb ik van dichtbij meegemaakt, vanwege de Oostenrijkers.’
Ook tijdens de intergouvernementele conferentie die uitmondde in het Verdrag van Maastricht?
‘Tijdens Maastricht en erna. Vooral als de uitbreiding concreet werd. Trouwens, de Oostenrijkers hebben een paar Europese en internationale agentschappen toch wel in Wenen kunnen samenbrengen. Oostenrijk en Wenen hebben Europese hoofdstedelijke ambities en ik zeg vaak tegen mijn Belgische vrienden en collega’s: indien er ooit met België iets gebeurt wat betreft de eenheid van het land, indien België afbrokkelt, uiteenvalt – een of andere deelstaat wil onafhankelijk worden – dan dreigt Brussel te verdwijnen als Europese hoofdstad. En dan maakt Wenen een grote kans. En dat is in termen van invloed, investeringen, tewerkstelling en bijdrage aan het bruto nationaal product voor België een kolossale meerwaarde die we kwijt zouden zijn. Dat moet België ertoe aanzetten om alles te doen om zijn geloofwaardigheid, waardigheid op eigen bodem, betekenis te geven.’
Heeft u nog enig idee hoe dat bericht over de deal tussen Lubbers en Mitterrand de Belgische regering bereikt heeft?
‘Nee, dat is nooit formeel in de Belgische ministerraad besproken. Dat werd gewoonlijk besproken in vertrouwelijke gesprekken tussen een paar ministers. Martens en ikzelf en De Schoutheete en een paar diplomaten.
‘Het was ook geen echt nieuws dat sommigen het statuut van Brussel als Europese hoofdstad betwistten. Het was eigenlijk een permanent dreigement in die periode dat Brussel op de helling zou komen te staan.’
Wanneer werd voor u duidelijk dat het resultaat van de EPU-conferentie aanzienlijk achter zou blijven bij het voorstel uit het Belgisch memorandum van begin 1990? Kunt u een moment aanwijzen, Zwarte Maandag bijvoorbeeld?
‘Zwarte Maandag zeker. Ook de discussie over de subsidiariteit, een belangrijk beginsel dat we hebben moeten introduceren in het Verdrag van Maastricht om de Britten bij te houden. Dat was toch een teken aan de wand. Maar reeds bij het opstellen van de Belgian Paper was het ons duidelijk dat niet alles haalbaar zou zijn. De Benelux-landen waren voorstanders van het uitbouwen van een echte Europese federatie. Andere lidstaten verkozen een confederatie en een nóg meer loshangend samenwerkingsverband. Dat had zeker de voorkeur van de Britten, terwijl wij wilden beletten dat de Britten zouden afhaken en de Unie verlaten.’
Hoe werd het uiteindelijke resultaat van ruim een jaar onderhandelen, het Verdrag van Maastricht, binnen de regering-Martens beoordeeld?
‘Wij waren zeer blij, want buiten alle verwachtingen kwam de Europese integratie op talrijke domeinen er versterkt uit. De eerste stap naar het Verdrag van Maastricht, gezet in Straatsburg op die beruchte topbijeenkomst in december 1989, was reeds een compromis: de omvorming van de Europese Gemeenschap tot een Europese Unie, de uitbreiding van het aantal lidstaten en verdieping via de monetaire unie, maar zeker geen politieke unie op alle domeinen. Na het Verdrag van Rome werd dat van Maastricht het belangrijkste verdrag uit de geschiedenis van de Europese eenmaking. Het was ook een beetje een droom, die dankzij het verdrag in vervulling kon gaan, en de vraag was of de droom echt realiseerbaar zou zijn. Het Nederlands is een hele rijke taal, het palindroom van “droom” – als je het woord omkeert – is “moord”. Zeer goede intenties van het verdrag van Maastricht waren bij de uitvoering ook vatbaar voor afzwakking, laat staan obstructie.
‘Veel politieke dromen worden immers vermoord. Het idee van een monetaire unie bestond nog niet, was nergens gebeurd. Het leek allemaal een beetje theoretisch en professoraal. Er bestonden uitgebreide studies over, door economisten uitgewerkt, zeer grondig en geleerd. Maar kon het wel slagen? En wat met het meer politieke deel van het Verdrag van Maastricht? De eenmaking van Duitsland, de noodzaak dat het verenigde Duitsland volwaardig lid zou worden van de Europese Unie zonder enig probleem en bovendien ook nog eens volwaardig lid van de NAVO bleek een heel overladen agenda, waarvan ook de Russen dienden te worden overtuigd… Ja, het leek allemaal soms weleens wishful thinking.
‘En toch is het allemaal geslaagd en geschied. De monetaire unie stond in het Verdrag van Maastricht in 1992 op papier. Maar het bleek van meet af aan een Herculestaak om dit alles te realiseren en uit te werken.
Had u er destijds ook echt fiducie in dat de Economische en Monetaire Unie, meer in het bijzonder de gemeenschappelijke munt, ook daadwerkelijk gerealiseerd zou worden?
‘Wel, ik was er uiteraard van overtuigd dat het moest gebeuren. We moesten dit ideaal, deze droom, dit fantastisch project realiseren. En we hadden weinig tijd. Tien jaar was het minimum. En we hebben het gerealiseerd in minder dan tien jaar.
‘Bijgevolg moesten die nationale banken onderling van meet af aan beginnen met het plannen van het creëren van een nieuwe munt. Niet alleen materieel, maar ook monetair. Hoe ging dat werken? Hoe gingen de banken samenwerken om dat tot stand te brengen? Ook de privébanken dienden hierbij betrokken te worden. Dat moest dus allemaal worden onderhandeld en afgesproken.
‘Vrij vlug was er consensus over de naam van de Europese munt: euro. Waarbij ik mij heb veroorloofd de geboorte aan te kondigen van “het Eurotisch tijdvak“. Er rezen ook meningsverschillen op over sommige details. Zo’n bankbiljet, het Europees bankbiljet; wie moest daarop staan als beeldenaar? Welke figuur? Sommigen zeiden dat het Karel de Grote moest zijn, anderen Napoleon. Dat ging natuurlijk niet. Finaal werd geopteerd voor een architecturaal thema: bruggen die niet bestonden, want een bestaande brug mocht er niet opstaan, want dat was dan onvermijdelijk de brug van een of ander land. Een denkbeeldige brug symboliseerde bovendien de gedachten van de verbondenheid en de samenwerking. Er werd dus ook gediscussieerd over enigszins symbolische problemen. Maar die moesten ook allemaal worden opgelost.
‘De hele materiële aanpak is dan begonnen net voor de eeuwwende, en die is heel snel geslaagd. De consumenten zijn zich heel snel gaan aanpassen; honderden miljoenen mensen in hun dagelijkse handel en wandel. Een wonderbaarlijk collectieve prestatie is dat geweest, fantastisch.’
Had u in 1992 ook verwacht dat het zou gaan lukken?
‘Ik dacht dat het ging lukken, maar met veel gehakketak en met veel moeilijkheden. Ik was er ook niet van overtuigd dat we dat binnen de acht jaar gingen realiseren. Nee. Ik dacht bij mezelf: dat kan misschien wel twintig jaar duren.’
En in hoeverre werd die mening gedeeld binnen de Belgische regering? Door Maystadt of Martens?
‘Wij hadden de duidelijke indruk dat de invoering van een totaal nieuwe munt uit het niets voor bijna 500 miljoen burgers een waagstuk en een gok was. En dat we alles moesten doen om de risico’s en het ontsporen te vermijden.
‘Ik herinner me nog gesprekken met mijn eigen vader, die een aantal jaren voor het Verdrag van Maastricht gestorven is. Toen was er ook al sprake van een monetaire unie, en het eventueel introduceren van een Europese munt. Toen ik hem daarover onderhield, onderbrak hij me met z’n levenslange ervaring en zei hij tegen mij: goede vriend, je bent nog jong, je hebt nog de moed om te dromen. Maar… ik geloof daar niet in. Hij geloofde niet in een enige Europese munt.
‘En toch is het gebeurd. Dat is verbazingwekkend. We beseffen onvoldoende wat voor een prestatie dat geweest is. De munt is immers iets wat de mensen, wat ieder lid van de bevolking nauw aan het hart ligt. Eraan raken wordt door de burgers ervaren als een pijnlijke en gevaarlijke hartoperatie.’
Dus u was toch ergens bevreesd dat het niet zou lukken?
‘Maar natuurlijk. Dat was ook de waarschuwing van sommige economen. Die zeiden: er zijn allerlei risico’s aan verbonden. Hoe gaat die nieuwe euro, die nieuwe munt aanvaard worden internationaal? Wat gaat de relatie zijn met de dollar? Gaat die munt worden aanvaard in de internationale handel, in het betalings- en investeringsverkeer, enzovoorts?’
Dus het Belgische standpunt in 1992 was een idealistisch standpunt, maar niet zonder elementen van scepticisme?
‘Wij waren hoopvol gestemd, maar bevreesd voor de risico’s die de hele opzet inhield. Want het creëren van een monetaire unie was zo innoverend, zo uniek – het was nooit gebeurd – en er waren wellicht aspecten aan verbonden die wij niet allemaal nauwkeurig konden inschatten. Dus ja, het was een waagstuk. Het was zeker een waagstuk.’
- 1’Mark Eyskens, Het hijgen van de geschiedenis (Lannoo 2003).
- 2Belgian Memorandum, 19 maart 1990. Zie hiervoor bijvoorbeeld: Finn Laursen en Sophie Vanhoonacker (eds.), The Intergovernmental Conference on Political Union. Institutional Reforms, New Policies and International Identity of the European Community (European Institute of Public Administration 1992) 269-275.
- 3W.H. Weenink, ‘Den Haag staat aan de zijlijn bij debat over toekomst van Europa’, in: NRC Handelsblad, 4 april 1990.
- 4Wilfried Martens, De Memoires: luctor et emergo (Lannoo 2006) 624-625. Zie ook de gedigitaliseerde versie van deze publicatie in de dbnl.
- 5Mathieu Segers, Reis naar het continent. Nederland en de Europese integratie, 1950 tot heden (Bert Bakker 2019; 4e druk) 38.
- 6Rik Coolsaet, België en zijn buitenlandse politiek 1830-2000 (Van Halewyck 2001) 505. Zie ook: Eyskens, Buitenlandse Zaken en de Oost-West-kentering 1989-1992 (Lannoo 1992) 264, 268; Aloïs van de Voorde, Mark Eyskens. Een biografie. Politicus-professor tussen woord en daad (Lannoo 2003) 313.
- 7Rob Meines, ‘Voortekenen van debacle van plan Politieke Unie stelselmatig genegeerd. Haagse zelfmoord’, in: NRC Handelsblad, 2 oktober 1991.
- 8Bob van den Bos, Mirakel en Debacle. De Nederlandse besluitvorming over de Politieke Unie in het Verdrag van Maastricht (Van Gorcum 2008) 173-175, 363-364, 371-372.
- 9Bart Stol, ‘Zwarte Maandag’, in: Europa komt samen. Het Verdrag van Maastricht 1992 (Historisch Nieuwsblad en Studio Europa Maastricht 2020).
- 10Bob van den Bos, Mirakel en Debacle. De Nederlandse besluitvorming over de Politieke Unie in het Verdrag van Maastricht (Van Gorcum 2008) 134-140.
- 11Mark Eyskens, Mijn levens. Een reis in de tijd (Lannoo 2008) 327.
- 12‘Lubbers vecht pratend en faxend voor Europa’, in: NRC Handelsblad, 6 december 1991; ‘Opschudding in België over plaats EG-bank’, in: NRC Handelsblad, 6 december 1991.