
Curriculum vitae
Jan Dirk (Jan) Timmer
Geboren: 20 februari 1933, Lienden
- 1951 Hbs-A, Tiel
- 1952 Werknemer conservenfabriek, Ingen
- 1952-1996 Philips
- 1952 Administratief medewerker
- 1963 Directeur Philips Ethiopië
- 1968 Chef Hoofdlandengroep Tropisch Afrika
- 1973 Adjunct-directeur Concernstafbureau
- 1976 General manager Philips Zuid-Afrika
- 1981 President-directeur Polygram
- 1987 Voorzitter directie Consumer Electronics
- 1990-1996 President-directeur Philips
- 1990-1996 Lid European Round Table of Industrialists
- 1995-1997 Voorzitter Trans-Atlantic Business Dialogue
- 1996-2001 President-commissaris Nederlandse Spoorwegen
- 1996-2003 Commissaris Royal Dutch Shell
- 1996-2005 Commissaris ING
- 1997-1999 Voorzitter Millenniumplatform
- 1999-2007 President-commissaris PSV Eindhoven
Publicaties
Jan Timmer, Die man van Philips (Prometheus 2018).
Metadata
- Datum interview: 20 april 2022
- Locatie: Oisterwijk
- Interviewers: Bart Stol en Michèle de Waard
- Opname: niet beschikbaar
- Duur interview: 02.48.19 uur
- Commentaar geïnterviewde: verwerkt
- Publicatie interview: 7 december 2022
Jan Timmer (1933) trad in 1952 in dienst van Philips. Binnen het bedrijf bekleedde hij verschillende functies, waaronder die van president-directeur van Polygram en directievoorzitter Consumer Electronics. Van 1990 tot 1996 was hij president-directeur van het bedrijf. In diezelfde periode nam hij namens Philips deel aan de European Round Table of Industrialists.
Op verzoek van Europese Commissievoorzitter Jacques Delors leidde Timmer tussen 1995 en 1997 de Europese delegatie in de Trans Atlantic Business Dialogue. Dit overleg tussen Amerikaanse en Europese bedrijven moest de investeringsmogelijkheden en handel tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten bevorderen.
Interview:
Roepende in de Brusselse woestijn
Philips-topman Jan Timmer maakte zich in de jaren tachtig al hard voor de creatie van Europese kampioenen. Europese bedrijven moesten de handen ineen kunnen slaan om de competitie uit Japan, de Verenigde Staten én China het hoofd te bieden. Maar in Brussel vond hij nauwelijks gehoor. ‘De invloed van het bedrijfsleven is lang niet zo groot als de pers en anderen suggereren.’
Bart Stol en Michèle de Waard
Wanneer werd Europa voor u een thema van belang?
‘Ik ben pas echt actief betrokken geraakt bij Europa toen ik in 1990 president-directeur werd bij Philips. Daarvoor zag ik het vooral op een afstand gebeuren.
‘Ik behoor tot de categorie mensen van Nooit meer oorlog. Ik geef weleens praatjes over mijn leven, over de dingen die mij in mijn 89 jaar zijn bijgebleven. En dan begin ik altijd met de oorlog. Ik woonde in Lienden, een dorp in de Betuwe tegenover Rhenen, aan de andere kant van de Rijn. Daar lag de Grebbelinie, dus ik heb iets meegekregen van de Duitse bezetting en de gevechten tussen de geallieerden en de Duitsers. In 1944, ’45 lag de frontlijn een kilometer of tien van ons dorp. Duitse kolonnes met paarden en karren trokken door de Dorpsstraat met eten en munitie. Als ze terugkwamen vervoerden ze de doden op die karren. Wij als jongens stonden daarbij te kijken. Dat is mijn herinnering aan de oorlog. Die ben ik nooit meer kwijtgeraakt. Die ervaring heeft mijn houding ten opzichte van Europa, het Europese project, sterk beïnvloed.’
Wat is de grootste verdienste van het Europese project, in uw optiek als voormalig Philipstopman?
‘Met name de interne markt heeft ongelofelijk veel goed gedaan. Die heeft allerlei barrières weggenomen. Dat je nu vanaf Helsinki naar Palermo kan rijden, is natuurlijk een wonder. Je moet in dit voorbeeld wel een pontje nemen, maar dat doet er niet toe. Anderszins kostte het heel veel tijd en geld om ons aan te passen aan de realiteit. Ik kom nog uit de tijd van local for local, zoals wij dat noemden. We hadden een fabriekje in Finland dat radio’s maakte waar de knoppen anders zaten dan bij de radio’s die we bijvoorbeeld in Portugal produceerden. Moet je nagaan, wat voor enorm verlies het oplevert als je op die kleine schaal dat soort producten maakt. We hebben van de Japanners geleerd dat je één artikel moet maken dat je overal op de wereld verkopen kunt. Het opruimen van de erfenis van die local for local-productie heeft lang geduurd. Er moesten fabrieken gesloten worden, mensen afvloeien. Het heeft ons honderden miljoenen gekost.
‘Daar staat weer tegenover dat het opheffen van de grenzen in Europa heeft bijgedragen aan verhoging van het welvaartspeil. Ook het feit dat er in Europa na de oorlog vaak linkse partijen aan de macht waren, was hierbij van belang. In mijn dorp in de Betuwe waren mensen ongelooflijk blij dat ze van Drees gingen trekken, zoals ze dat noemden.
‘En toen dachten we dat we het geheim van de eeuwige welvaart hadden ontdekt. Er waren ook economen die dat dachten. Dat was een fout. In de jaren tachtig waren de beroemde commercials van de verzekeringsmaatschappij Zwitserleven op televisie, met acteur Kees Brusse, zittend op het strand onder een parasol. Die reclame is voor mij altijd het symbool geweest van hoe we ons toen voelden. We hadden twee keer per jaar vakantie, meerdere koelkasten enzovoorts. We beseften niet dat er Japanners waren die een andere mentaliteit hadden. Later kwamen ook nog de Koreanen.
‘Samen met Duitsland was Japan de verliezer van de Tweede Wereldoorlog. Maar die twee werden na 1945 de economische grootmachten naast Amerika. Hoe kwam dat? Zij hadden een hogere achievement motivation, de wil om te winnen. Die had hen er eerst toe gebracht om de oorlog te beginnen, maar werd nu gebruikt om te laten zien dat ze ook iets anders konden.
‘Ook de Koreanen toonden die wil. Zij waren eeuwenlang onderdrukt door Japan. Hun belangrijkste motivering was om die Japanners te leren dat ze het beter konden. En op gebieden van chiptechnologie, plattebuizen, televisie, scheepsbouw hebben ze de Japanners verslagen. Dat is de kracht van een volk dat wil. Wij zagen dat allemaal niet aankomen. Ook omdat we toen in die periode zaten van Ronald Reagan en Margaret Thatcher, van het neoliberalisme met z’n open markten en het idee dat het iedereen dan beter gaat.
‘Ik heb altijd gezegd: geen enkel Europees land, Duitsland niet, Engeland niet, Frankrijk niet – en dan noem ik alleen de drie grote – heeft een schijn van kans tegenover de Amerikaanse, Japanse of Chinese concurrentie. Dat is mijn rode draad geweest: sommige Europese landen hebben wel een hoge dunk van zichzelf maar ze stellen in wereldverband niets voor.
‘In de jaren tachtig zijn er pogingen gedaan om een Europese chipindustrie op te zetten. Siemens en Philips sloegen de handen ineen, met subsidie van de Nederlandse en Duitse overheid, en met goedkeuring van Brussel. Maar samenwerken bleek heel erg lastig, ook de vraag wie de baas werd. Toen ik in 1990 aantrad als CEO, werd ik met de mislukking geconfronteerd. Voor een groot deel was het misplaatste trots van de Duitsers. Zij dachten dat ze het zelf wel konden, dat ze niemand nodig hadden. Een ongelofelijke overschatting van het eigen potentieel. Nationalistische tendensen dus.
‘Ik kijk een beetje meewarig als de Europese Commissie zegt dat het nu wel gaat lukken met een Europese chipindustrie. De kennisachterstand die Europa heeft opgelopen, is enorm.’
U noemt ook China. Dat land speelde voor u in de jaren tachtig al een rol?
‘Nummer één was natuurlijk Japan. Maar ik waarschuwde destijds al dat China een wereldmacht zou worden. In 1987 ging ik bij Philips Consumer Electronics werken, dat toen al grote investeringen in China had gedaan. Ik heb het land in die periode regelmatig bereisd. Ik heb toen voortdurend gezegd: we onderschatten China enorm. De tijd dat de Chinezen alleen maar het eenvoudige handwerk verrichten, door radio’s in elkaar te zetten bijvoorbeeld, is al lang voorbij.
‘Ik schreef in die tijd een column voor de economische faculteit van de Tilburgse Universiteit en toen heb ik gezegd dat de 21e eeuw de eeuw wordt van China. Toen werd er gelachen, dat nam niemand serieus. Europa heeft heel lang gedacht dat China nog een achterlijk land was. Ik was een roepende in de woestijn.’
Was dat de woestijn van de politiek of ook van de ondernemers?
‘De ondernemers hadden het natuurlijk beter door. Ik heb altijd gezegd: Europa heeft een naïef beeld van de machtsverhoudingen in de wereld. Daardoor dreigt het een kolonie te worden van Amerika en het Verre Oosten, China. Dat woord macht, daar gaat het om. In Brussel hadden ze niets met macht. Brussel zag niet in dat we bezig waren met een race, en dat geen enkel Europees land die race in zijn eentje aankon.
‘Ik ondervond er altijd een hele laconieke houding ten aanzien van de opkomst van die Aziatische landen. De Europese Commissie heeft veel te weinig gedaan tegenover Japan. Zij heeft geaccepteerd dat Japan zijn eigen markten gesloten hield en tegelijkertijd vrijelijk over de hele wereld zijn spullen kon verkopen.
‘Japan had het slim geregeld. Er was geen wet die het ons verbood onze producten in het land te verkopen. Maar alle Japanse winkeliers van elektronicaproducten werden gefinancierd door de grote Japanse fabrieken. Dat was het probleem. We hebben geprobeerd om er Philips-televisies te verkopen. Die waren best mooi en technisch konden ze de vergelijking doorstaan. Maar die dealers durfden niet, zaten vast aan de fabrikant. Dus Brussel kon zeggen: jullie mogen toch? Ja, wij mogen wel, maar we kunnen niet.
‘De Japanners werkten bovendien met een meerjarenplan, dat ging over twintig of dertig jaar. De Japanners hebben stap voor stap al die beslissingen genomen om te geraken waar ze wilden zijn. De Chinezen hebben dat gekopieerd. Marktaandeel verwerven ten koste van wat dan ook, daar ging het om. Daarvoor heb je schaal nodig, grote markten. Daarom waren wij Europese ondernemers voorstander van een Europese markt.’
Maar Jacques Delors, voorzitter van de Europese Commissie van 1985 tot 1995, stond erg kritisch om niet te zeggen vijandig tegenover Japen, met name omdat het niet bereid was om een level playing field te accepteren.1Charles Grant, Delors. Inside the House that Jacques Built (Nicholas Brealey Publishing 1994) 163-164.
‘Ja, maar de Commissie deed er in de praktijk niets aan. Een enkele keer kwam ze in actie. Er is het beroemde voorbeeld van de VHS-videorecorders uit Japan. Toen heeft de Commissie een actie opgezet om die dingen tegen te houden en in een groot magazijn in Frankrijk op te slaan. De Fransen waren nogal gebeten op de Japanners, onder invloed van het grote Franse elektronicabedrijf Thomson. Maar over het algemeen liet de Commissie het bij woorden. Echte hulp kreeg je niet.’
Waarom stelde de Europese Commissie zich zo terughoudend op?
‘Ze wilde het sprookje van vrije internationale handel niet verstoren. In Brussel had je heel veel mensen die daarin geloofden. Het was de tijd van Reagan en Thatcher, alles moest worden overgelaten aan de markt. Die zou het oplossen. Als we ons in Brussel meldden, dan was de teneur dat we een beetje zeurden. We zeurden omdat we zelf niet in staat waren de Japanse concurrentie het hoofd te bieden.’

U praat over Brussel als een eenheid. Waren er binnen de Commissie onderdelen of personen die wel met u instemden?
‘Ik heb altijd het gevoel gehad dat er in Europa, in Brussel, te veel idealisten werkten die een te beperkte blik hadden op wat er in de wereld aan de hand was. Er was sprake van een soort dogma. Die mensen wilden dat er concurrentie bleef in Europa. Daarom was Brussel zeer kritisch tegenover fusies van grote Europese bedrijven. Er werd meteen gedacht dat die zouden samenspannen en dat de Europese consument het gelag ging betalen. Maar dat was het issue niet. Het ging om het creëren van Europese bedrijven die in staat zijn om op wereldniveau te concurreren. Individuele bedrijven in de lidstaten waren vaak te klein.
‘Ik ben zelf in Brussel geweest toen wij Polygram wilden fuseren met Warner in Amerika, halverwege de jaren tachtig. Toen lagen ze ook dwars. Ze dachten dat de grammofoonplaten dan te duur zouden worden in Europa. Toen was er een Belgische commissaris die dat ook niet begreep. Hij snapte niet dat je schaal nodig had om te kunnen overleven.
‘Ik herinner me ook een latere poging van Siemens en een Frans bedrijf om de productie van locomotieven te fuseren. De Commissie maakte allerlei sommetjes en concludeerde toen dat de fusie niet door mocht gaan, want het was anti-competitive. Maar daar gaat het helemaal niet om. Je moet niet verhinderen dat er in Europa concentratie plaatsvindt, want die is nodig om in wereldverband concurrerend te blijven.
‘Maar de Commissie betrok die wetgeving op Europese omstandigheden, alsof Europa een soort van eiland was. Dat was fnuikend.’
Toch maakte Étienne Davignon, Eurocommissaris voor onder meer Industrie in de periode 1981-1985, zich wel hard voor de belangen van het Europese bedrijfsleven.2Maria Green Cowles, ‘The Single European Act’, in: Erik Jones, Anand Menon en Stephen Weatherill, The Oxford Handbook of The European Union (Oxford University Press 2012) 112.
‘Met Étienne Davignon heb ik nog in de European Round Table of Industrialists gezeten. Hij was een flamboyant Industrieel, maar als commissaris niet machtig genoeg om de Commissie naar zijn hand te zetten.’
In hoeverre zaten er nog belangen van lidstaten achter de opstelling van de Commissie?
‘Dat gebeurde natuurlijk ook weleens. Maar in het geval van die fusie van locomotievenproducenten heeft de Commissie gewoon haar eigen lijn getrokken. Het ging om Frankrijk en Duitsland. Je zou zeggen dat die twee toch wel iets voor elkaar zouden kunnen krijgen.
‘Lobbying heeft zijn kwalijke kanten maar leidt soms ook tot beter begrip bij de Brusselse bureaucratie. Het is aan Brussel om niet toe te geven aan misleiding: om ervoor te zorgen dat bevoordeling van de een niet leidt tot benadeling van de ander.’
Uw relaas contrasteert met een beeld dat in de literatuur en de pers met enige regelmaat doorschemert, namelijk dat het grote Europese bedrijfsleven en de Commissie het zeer goed kunnen vinden samen.3Bijvoorbeeld: Balanyá, B., Doherty, A., Hoedeman, O., Ma’anit, A., & Wesselius, E. ‘Writing the Script: The European Roundtable of Industrialists’, in: Europe Inc.: Regional & Global Restructuring and the Rise of Corporate Power (Pluto Press 2003) 19-36. https://doi.org/10.2307/j.ctt18fs6t9.9
‘Dat is een totale misvatting. Onze invloed in Brussel was lang niet zo groot als de pers en anderen suggereerden. Wat ik heb meegemaakt was een Commissie die wilde bewijzen dat ze niet aan de leiband van de Europese industrie liep. Wij kwamen echt in Brussel met de pet in de hand. Brussel had de basisregel: wij zijn vóór open markten. En als de Japanners of de Chinezen het beter kunnen dan is dat maar zo.’
In hoeverre werd uw frustratie gedeeld binnen de European Round Table of Industrialists (ERTI)?
‘Er waren bedrijven binnen de Round Table die in heel andere markten werkten. Ik noem de farmaceutische industrie, ook de Nestlés en Unilevers van deze wereld. Zij voelden toen nog niet de pressie waar wij mee te maken hadden. Wij zaten in de elektronica, het ergste gebied dat je kon bedenken. We ervaarden de kracht van de internationale concurrentie, kregen de klappen. Ik glimlach weleens als ik zie waarmee Unilever en Shell nu te maken hebben. Ik had een paar collega’s die later commissaris bij Philips zijn geworden, Lo van Wachem van Shell en Floris Maljers van Unilever. Zij keken destijds met enige meewarigheid naar ons.’
Hoe eensgezind was de European Round Table eigenlijk?
‘Het was niet een keiharde lobbyclub. Als ik problemen had met Brussel, kon ik bijvoorbeeld niet zomaar een stemming organiseren en zeggen: jongens, ik schrijf een brief, of houd een actie, zetten jullie allemaal je handtekening eronder. Dat was niet gelukt, want de jongens van de farmacie hadden heel andere belangen dan ik. Er was onvoldoende eensgezindheid, gebaseerd op feitelijk andere omstandigheden voor de verschillende leden. Dus wij konden niet zo’n grote vuist maken.
‘Als het ging om algemene dingen, de hoogte van de winstbelasting bijvoorbeeld, dan kreeg je mensen makkelijker mee. Maar als het ging om specifieke bedrijfsbelangen, was dat niet zo.’
Wat beschouwt u als de successen van de European Round Table?
‘Het ging om mensen met grote internationale ervaring. We gingen heel Europa door om ons verhaal te doen, vanuit onze belevingswereld. We werden bijvoorbeeld in Portugal ontvangen door de minister-president. Ik denk dat het voor gesprekspartners, voor politici belangrijk was om te weten hoe wij over zaken dachten.
‘In zulke gesprekken gaven enkelen van ons een visie op een bepaalde zaak. We verwachtten dan helemaal niet dat onze gesprekspartners zouden zeggen: da’s een goed idee, gaan we doen. Een heleboel van de dingen die wij zeiden, werden opgeslagen en meegenomen in besluitvorming. Dat was alles wat wij wensten. Zo gaat dat in een normaal bedrijf ook.’
In hoeverre bestond er naast de Round Table-lobby een aparte Philips-lobby?
‘We deden zelf lobbywerk. Ik ben vaak in Brussel geweest – ik vertelde al over mijn poging om met Warner te fuseren.
‘We hadden ook samen met de Fransen regulier overleg op het gebied van consumer electronics met de Japanners. Ik was voorzitter van het Europese deel en Akio Morita, de fameuze man van Sony, leidde het Japanse deel. Vaak ging het over geschillen. De Fransen waren buitengewoon ontactisch, lieten het altijd aankomen op een treffen. Als je één ding niet moet doen in Azië, is het ruzie zoeken en iemand gezichtsverlies bezorgen. Dus Akio Morita en ik hadden de afspraak dat we elkaar altijd de avond voor een meeting zagen – er was jaarlijks een diner in Nederland of Frankrijk, en een in Japan. Dan bepaalden we wat de uitkomst van de meeting moest zijn. Zo heb ik wat kunnen regelen met ze. Je kreeg nooit helemaal gelijk, maar dat is normaal in onderhandelingen.
‘Toen ik baas werd van Philips en wegging uit dat gezelschap, kwam een aantal Japanners naar me toe, bood me een etentje aan. Jammer dat je gaat, zeiden ze, jij begrijpt de Oosterse mentaliteit.’
Kunt u een voorbeeld noemen waarin Philips succesvol was in de onderhandelingen met de Japanners?
‘We hadden het al niet meer over toegang tot de Japanse markt. Dat was een verloren zaak. We wisten dat ze daarop nooit zouden toegeven. Maar er waren genoeg andere onderwerpen. Standaarden bijvoorbeeld – je had er geen Europese Commissie voor nodig om op dit soort punten successen te boeken.
‘We hebben heel veel geld verdiend aan de gezamenlijke standaard voor de compact disc. We hadden het grote voordeel dat onze knappe koppen in het NatLab de cd hadden uitgevonden. Dat was nogal wat. Dan heb je een machtspositie. We hadden die standaard niet zelf kunnen bepalen, want dan waren de Japanners dwars gaan liggen. Door in de ontwerpfase van de CD samen te werken met het invloedrijke Sony, is het gelukt de Japanse industrie mee te krijgen bij het creëren van een wereldstandaard. Philips en dochter Polygram hebben miljarden verdiend aan de compact disc.’
In navolging van de interne markt heeft de ERTI, en Philips in het bijzonder, zich ook hard gemaakt voor een gemeenschappelijke munt, met name bij monde van Wisse Dekker.4Wisse Dekker, Levenslang Philips. Opgetekend door Arnold van Lonkhuijzen (Balans 1996) 253. Hij heeft in 1991, in de aanloop naar het Verdrag van Maastricht, gepleit voor de spoedige introductie van zo’n munt.5Jérôme Monod, Pehr G. Gyllenhammar, Wisse Dekker, Reshaping Europe: A Report from the European Round Table of Industrialists (ERT 1991). Hoe stond u erin? Heeft u destijds actief gelobbyd voor de komst van de euro?
‘Het bedrijfsleven was vóór één munt. Het is duidelijk waarom. Het was toch te gek dat je met lira’s en Finse marken te maken had, dat er omgewisseld moest worden, dat de boekhouding er rekening mee moest houden. Het ergste was natuurlijk dat er concurrentievervalsing plaatsvond. Als de Italianen weer eens in de penarie zaten, dan devalueerden ze de lira. Met alle gevolgen van dien. Wij als bedrijfsleven waren daar hardgrondig tegen.
‘Er is zeker ook door de Round Table gelobbyd voor die munt. Er gingen weleens vertegenwoordigers met de minister van Financiën praten. Maar ik heb dat niet zo nauwkeurig bijgehouden. Ik was begin jaren negentig vooral bezig met de redding van Philips. Ik kon me in die omstandigheden niet permitteren om te veel van deze dingen te doen. Ik heb er ook binnen Philips geen richting aan gegeven.
‘Vooral Wisse Dekker en Ton Ruhe hebben zich ermee beziggehouden. Dekker had er zijn eigen bureau voor, Ruhe leidde het europroject binnen Philips. En er waren overal Philips-directeuren in het buitenland, die in lokale actiegroepen zaten. Maar laten we de rol van Philips ook relativeren. Wij waren slechts een van de bedrijven in Europa die voor die gemeenschappelijke munt ijverden.
‘Zelf ben ik me pas echt met dat eurodebat gaan beziggehouden toen ik weg was bij Philips. Ik heb toen veel lezingen gegeven. Als ik daar nu op terugkijk dan constateer ik dat er destijds ontzettend veel getheoretiseerd is over de euro: vóór, tegen, laat maar, enzovoort; er zijn ongelofelijk veel rapporten verschenen en bijeenkomsten geweest. Ook toen dacht ik al aan de slogan die ik in mijn Philips-tijd gebruikte: je moet niet te veel analyseren, niet te veel meningen vragen en niet te veel rapporten schrijven. Dan ga je lijden aan analysis paralysis.
‘Een van de dingen die speelden, was de vraag of er een monetaire unie zou kunnen bestaan zonder dat er eerst een politieke unie tot stand wordt gebracht. Veel sceptici zeiden dat dit niet kon. Het was het beroemde kip en ei-verhaal. En een hevig debat. Ook Wim Kok zat met die vraag. Ik kende hem goed en heb hem gezegd: de omstandigheden in de verschillende Europese landen zijn nog zó divers dat je een politieke unie kunt vergeten. Je kunt er honderd conferenties over houden, maar het gebeurt niet.
‘Ik was een verklaard tegenstander van de theorie dat er eerst een politieke unie moest komen. Er moet eerst een gemeenschappelijk belang zijn, zoals de Chinese leider Deng Xiaoping heeft ingezien. Je moet eerst je mensen aan de onderkant van de samenleving verheffen. Dan hebben ze iets te verliezen en dus te beschermen. Je moet dus eerst Europese welvaart creëren, het lot van de mensen verbeteren, wat kan via het vrije verkeer van goederen en diensten, en die ene munt. Dan gaan die scherpe kantjes van de politieke tegenstellingen er vanzelf af.’
Had u er begin jaren negentig echt vertrouwen in dat de euro er zou komen?
‘Ik ging er destijds gewoon van uit dat die euro er kwam. En dat onze bijdrage, die van Philips, daarin niet beslissend was. Het was logisch dat het ging gebeuren, nadat de Europese Gemeenschap was overgegaan in de Europese Unie. Dat was de voorbode van de munt die er ging komen.
‘Helmut Kohl was belangrijk, want Duitsland was in principe de grootste tegenstander van zo’n munt. De Fransen hebben het toen doorgedrukt, en hij heeft zich er niet tegen verzet. Eigenlijk is het aan zijn vastberadenheid te danken dat de euro er gekomen is. Als de theorie van het beschermen van de waarde van de Duitse munt toen strak zou zijn toegepast, had geen enkele lidstaat zich destijds gekwalificeerd voor toelating. Misschien Nederland een beetje.
‘Dat zijn van die momenten dat één man bepalend is. Ik heb Kohl eens ontmoet. Ik was onder de indruk van hem. Hij heeft bij de invoering van de euro het Duitse belang achtergesteld bij het Europese belang.’
Hoe keek u in de jaren negentig aan tegen de kritische opstelling van minister van Financiën Gerrit Zalm als het ging om de invoering van de euro? Hij hamerde op strenge convergentiecriteria en ging hierover ook openlijk het conflict aan met landen als Italië.
‘Nederland is er altijd op uit om het onderste uit de kan te krijgen. We zijn een handelsnatie. Het Nederlandse belang stond voorop. Ik zag het als het innemen van een positie om later iets te kunnen toegeven, als onderhandelingstactiek. Ik had helemaal geen behoefte om hem te zeggen dat ik dat een fout beleid vond.’
Hoe waren uw contacten met Den Haag als het ging over de positie en strategie van Philips in Europa? Kon u op enige mate van steun rekenen?
‘Zo ver gaat de bemoeienis van een overheid niet. Bedrijven worden geacht hun eigen boontjes te doppen. De overheid had meegewerkt aan het wegvallen van de grenzen en dat was voor ons van groot belang. Maar wij gingen niet zeggen omdat die grenzen zijn weggevallen, moeten wij grote afschrijvingen doen en dat moeten jullie betalen. Dat hebben we zelf gedaan.’
Was dat typisch voor Nederland? Werkte dat in Frankrijk ook zo?
‘Onze Franse directie had zijn eigen contacten in Frankrijk. Philips was een begrip in Frankrijk, Philips, c’est plus sûr, was de slogan. Onze directie in Frankrijk had toegang tot het Franse kabinet. Als CEO uit Nederland ging je weleens langs bij Franse ministers, maar in wezen waren contacten met overheden de verantwoordelijkheid van de landsdirectie.
‘Dus er waren contacten, maar lang niet zo gestructureerd en innig als veel mensen van buiten denken.’
U vond ook nauwelijks rapport in Den Haag als het ging om de vele bottlenecks die u in Europa ervaarde, de problemen rond de concurrentie met Japan bijvoorbeeld, of de creatie van grote Europese spelers?
‘Dat wil ik wel specificeren met een voorbeeld. Wij hebben ooit subsidie gekregen voor een project om chips te fabriceren. Het ging om het Megachips-project met Siemens, waar ik eerder al aan refereerde. Toen we in 1990 tot de conclusie kwamen dat we niet verder konden, kreeg ik te maken met protesten uit Den Haag. Premier Ruud Lubbers en Koos Andriessen van Economische Zaken wilden de subsidie terug. Toen heb ik ze uitgenodigd om naar Eindhoven te komen. Bij zo’n gelegenheid gebruikten we altijd het oude woonhuis van de oude Anton Philips, villa De Laak. Daar ontving Anton altijd de groten der aarde, concurrenten uit Amerika en zo.
‘Ik kon goed overweg met Lubbers en Andriessen en ik begreep ook dat zij die missie moesten maken. Ze kregen Kamervragen. Ik zei: jongens, ik begrijp het maar ik doe het niet. Ik kán dat niet doen, mijn kas is bijna leeg. En de gevolgen daarvan kunnen jullie in het land ook niet verkopen. Enfin, we zijn het eens geworden.
‘Wat me altijd opvalt is hoe de buitenwereld tegen ons, het bedrijfsleven, aankijkt. Alsof wij altijd zitten te plotten en te schemen. Alsof er een soort conspiracy is. Dat is helemaal niet het geval. Ik vertelde dat ik goed contact had met Kok. Maar daar zaten geen bedoelingen achter. Kok en ik hadden gelijkluidende opvattingen over Europa. We waren allebei overtuigd van het belang van een verenigd Europa.
‘We hadden ook wel een klik, omdat we allebei van bescheiden huize waren. Zijn vader was timmerman, mijn vader was bakker. En we kwamen uit kleine dorpen. Hij van de Zuid-Hollandse eilanden, ik uit de Betuwe. We hadden misschien ook die klik omdat we allebei redelijk nuchtere mensen waren. Maar wel met idealen, met een idee. En dan hadden we het er weleens over wie er in de Europese Commissie zou moeten zitten. We deelden onze opvattingen over Europa in algemene zin.
‘Ik ben ook een tijd commissaris bij de Nederlandse Spoorwegen geweest. Voordat ik er president-commissaris werd, hadden mijn voorgangers een wat omstreden deal gesloten over een communicatienet van de Spoorwegen. Toen vroegen ze aan mij of ik niet een beetje met Wim Kok kon gaan praten. Nee dat doe ik niet, zei ik, want ik wil mijn relatie met hem zuiver houden. Ik wil niet de indruk wekken dat ik misbruik maak van een goede relatie. Dat vind ik niet kies.’
Toch waren de banden tussen Wisse Dekker en Den Haag zeer nauw in de jaren tachtig. Hij en Lubbers ijverden samen voor de interne markt in Europa.6Wisse Dekker, Levenslang Philips. Opgetekend door Arnold van Lonkhuijzen (Balans 1996) 253; Mathieu Segers, Reis naar het continent. Nederland en de Europese integratie, 1950 tot heden (Bert Bakker 2019; herziene druk) 223.
‘Dat was vóór mijn tijd. Maar ik zie helemaal niet in dat dat verkeerd zou zijn, in een land waar de politiek zo verweven is met het bedrijfsleven. Er zijn maar weinig landen met relatief zoveel multinationals als Nederland. En wij zijn bovendien een egalitair land waar we makkelijk met elkaar praten. Als je het hier hebt over Brainport Eindhoven, dan kan dat floreren omdat daar gelijk geaarde mensen zitten, die dingen met elkaar doen. Daardoor is Brainport Eindhoven ontstaan. Een beetje op de puinhopen van Philips als ik het plat mag zeggen.’
In 1994 werd u co-voorzitter van de Trans Atlantic Business Dialogue, een gezamenlijk initiatief van de Amerikaanse regering-Clinton en de Europese Commissie. Waarom viel u die eer te beurt?7Jan Timmer, Die man van Philips (Prometheus 2018) 169.
‘Delors vroeg mij om die commissie met de Amerikanen voor te zitten. Waarschijnlijk omdat hij wist dat ik een overtuigd Europeaan was. Ik heb er eigenlijk nooit iets achter gezocht. Het klikte tussen ons. Hij is voor mij de enige echte Europeaan. Ik heb lange gesprekken met hem gehad, ’s avonds laat als hij tijd had.
‘In de Trans Atlantic Business Dialogue onderzocht een groep Amerikaanse en Europese zakenlieden hoe we de handel tussen Amerika en Europa konden bevorderen. Ik was de voorzitter van de Europese club. Vanaf 1995 heb ik eraan gewerkt. De slotconferentie vond plaats in Rome in november 1997. Toen was ik al met pensioen.
‘President Clinton bemoeide zich er persoonlijk mee. We moesten elk halfjaar verslag uitbrengen van de voortgang en daar maakte hij tijd voor vrij. Ik ben in het Witte Huis geweest, in the Oval Office, en ik heb hem ook hier in Nederland ontmoet. Bij Wim Kok in het torentje.
‘Er is heel veel gezegd over Clinton, maar ik heb een ontzettend goede indruk aan hem overgehouden. Hij is ongelofelijk slim. Hij deed dingen uit zijn hoofd, hij wist nog precies wat we de vorige keer besproken hadden. Hij vroeg ook hoe het met je familiesituatie zat, en dat wist hij dan ook nog een half jaar later. Hoe gaat het met die zoon van je? Een briljante networker. Ik heb hele mooie herinneringen aan die periode. Dat was zo’n beetje het slot van mijn bemoeienis met Europa.’
Wat waren de belangrijkste discussiepunten in dit overleg?
‘We waren van mening dat er eigenlijk te veel obstakels waren in het economisch verkeer tussen Europa en Amerika. Bureaucratie, tariefmuren. Ons doel was om van een groot aantal van die belemmeringen af te komen. De details ken ik echt niet meer.
‘De discussies waren altijd heel moeilijk. In het begin rekenden de Amerikanen alles naar zichzelf toe. Typisch Amerikaans. Ik had wel het voordeel dat ik het uitstekend kon vinden met mijn tegenspeler, Dana Mead van Teneco. Wij konden van tevoren dingen afspreken. Zo hebben we resultaten kunnen boeken.’
Toch was met name Delors beducht voor de concurrentie van Amerika, al scheen hij wel goed overweg te kunnen met Clinton.8Charles Grant, Delors. Inside the House that Jacques Built (Nicholas Brealey Publishing 1994) 163-167.
‘Clinton was ook voorstander van het bevorderen van de handel tussen Europa en Amerika, dus het klimaat was er goed voor. Maar Delors had natuurlijk wel gelijk met zijn zorgen over de invloed, de dreiging van Amerika. Dat nam niet weg dat als er een mogelijkheid zou zijn om minder last van Amerika te hebben en voor Europa voordelen te behalen, we die moesten aangrijpen. Dat is de context waarin we de gesprekken zijn aangegaan. Delors had goed door dat elk Europees land op zich niet in staat zou zijn om de hegemonie van de Amerikanen aan te pakken.’
- 1Charles Grant, Delors. Inside the House that Jacques Built (Nicholas Brealey Publishing 1994) 163-164.
- 2Maria Green Cowles, ‘The Single European Act’, in: Erik Jones, Anand Menon en Stephen Weatherill, The Oxford Handbook of The European Union (Oxford University Press 2012) 112.
- 3Bijvoorbeeld: Balanyá, B., Doherty, A., Hoedeman, O., Ma’anit, A., & Wesselius, E. ‘Writing the Script: The European Roundtable of Industrialists’, in: Europe Inc.: Regional & Global Restructuring and the Rise of Corporate Power (Pluto Press 2003) 19-36. https://doi.org/10.2307/j.ctt18fs6t9.9
- 4Wisse Dekker, Levenslang Philips. Opgetekend door Arnold van Lonkhuijzen (Balans 1996) 253.
- 5Jérôme Monod, Pehr G. Gyllenhammar, Wisse Dekker, Reshaping Europe: A Report from the European Round Table of Industrialists (ERT 1991).
- 6Wisse Dekker, Levenslang Philips. Opgetekend door Arnold van Lonkhuijzen (Balans 1996) 253; Mathieu Segers, Reis naar het continent. Nederland en de Europese integratie, 1950 tot heden (Bert Bakker 2019; herziene druk) 223.
- 7Jan Timmer, Die man van Philips (Prometheus 2018) 169.
- 8Charles Grant, Delors. Inside the House that Jacques Built (Nicholas Brealey Publishing 1994) 163-167.